Hoe twee bajesklanten uit Oss in een
theekransje met de vorstin belandden
“Wat bedoelt u met zware jongens”, vroeg zij.
Hij antwoordde: “Wel mevrouw, ze hebben nogal wat jaartjes in de gevangenis doorgebracht.”
Op zoek naar het ontstaan van een historische anekdote.
Door Twan van den Brand
Dit is een verhaal over twee Osse inbrekers, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in een roeiboot de Noordzee overstaken. Ze lieten de Duitse bezetter achter, maar namen hun dubieuze reputatie mee. Bij aankomst in Engeland werden de twee verhoord. Eerst door de Britse inlichtingendienst MI5, daarna door enkele Nederlandse officieren. Hun gevangenisjaren bleven geen geheim.
Ze behoorden tot de 1700 Engelandvaarders die gedurende de oorlog in Engeland geraakten. Van hen wisten er 172 de golven van de Noordzee te bedwingen, de rest verkoos andere routes. En allemaal werden ze, de vrijheid eenmaal bereikt, ondervraagd.
Dat was niet het enige ritueel. Tot de goede gewoontes behoorde ook een bezoek aan de Nederlandse vorstin. Wilhelmina ontving de Engelandvaarders in kleine groepjes, soms was iemand alleen haar gast. Ze wilde belangstelling tonen, maar de avonturiers ook bevragen over de toestand thuis.
Bombardementen
In de tijd dat de beide Ossenaren naar de overzijde roeiden, verbleef Wilhelmina met haar kleine staf in Stubbings House, nabij de plaats Maidenhead. Het was een 18e eeuws landgoed, vijftig kilometer ten westen van Londen. Die stad, haar aanvankelijke vluchthaven, was te gevaarlijk geworden vanwege aanhoudende bombardementen. Op 30 oktober 1940 verhuisde ze. “We konden in de verte het bombarderen zien”, zou ze later optekenen in ‘Eenzaam maar niet alleen’, de terugblik op haar leven.
In Stubbings House schonk ze veel Engelandvaarders een kopje thee. “Ik sprak dan niet alleen binnen met ze, maar wisselde ook al wandelend met hen van gedachten. De deuren van mijn huis gaven onmiddellijk toegang tot een klein park met een grasveld. Hoeveel kilometer heb ik wel niet sprekend en in kleine groepjes met hen afgelegd? Tot laat in de herfst en weer vroeg in het voorjaar werd er na de thee gewandeld.”
Zo ging het ook met de beide bajesklanten uit Oss. Ze kregen in elk geval thee geschonken door de koningin. Of ze door de tuin werden geleid vermeldt de overlevering niet. Feit is wel dat een van hen naderhand over een familiaire ontmoeting getuigde. “Het was net alsof ik bij ons moeder thuis zat.” De introductie bij Wilhelmina was niettemin wat hobbelig verlopen.
Gevangenis
Tot de kleine staf in Stubbings House behoorde ook particulier secretaris Francois van ’t Sant, een man over wie veel is gezegd en geschreven. Hij werd geprezen door de een, van heulen met de vijand verdacht door de ander. Een vorig jaar verschenen biografie gaat er, zoals verreweg de meeste mensen die hem hebben gekend, vanuit dat hij een trouwe dienaar was.
Van ’t Sant besliste ook over de bezoekers die toegang kregen tot Wilhelmina. En in het geval van de twee Ossenaren leek hij bevangen door twijfel. Hij deelde die met de vorstin. “Mevrouw, ik heb hier twee mannen die in een roeibootje de Noordzee zijn overgestoken, maar ik weet niet of ik er goed aan doe deze figuren bij u achter te laten, want het zijn wat men in de criminaliteit zware jongens noemt.”
Dat vroeg om uitleg. “Wat bedoelt u met zware jongens”, vroeg Wilhelmina. En Van ’t Sant antwoordde: “Wel mevrouw, ze hebben nogal wat jaartjes in de gevangenis doorgebracht.”
Het brengt Wilhelmina tot een uitspraak die nadien herhaaldelijk is geciteerd. “Mijnheer Van ’t Sant, ik ben niet alleen de koningin van de goede maar ook van de slechte Nederlanders. Ik zal die twee mannen ontmoeten, zoals (andere-red) Engelandvaarders.” Aldus kwam het tot een theekransje van de majesteit en het geboefte.
Vragen
De dialoog van Wilhelmina met haar secretaris heeft een plaats gekregen in de geschiedschrijving over een kordate koningin. Hij keert als anekdote terug in serieuze werken. Neem bijvoorbeeld de eerder genoemde biografie van Van ’t Sant, vorig jaar verschenen. Het boek is van de hand van Sytze van der Zee, auteur en voorheen hoofdredacteur van Het Parool en correspondent van NRC Handelsblad.
Eerder nam Agnes Dessing de theevisite op in ‘Tulpen voor Wilhelmina’, haar proefschrift over Engelandvaarders, al laat zij de herkomst van de gasten achterwege. Dessing is tegenwoordig hoogleraar in Amsterdam.
De anekdote roept behalve een glimlach vragen op.
Want wie zijn die Ossenaren eigenlijk?
Wat hadden ze op hun kerfstok?
Hoe is het hen vergaan na dat bezoek aan de vorstin?
Behoorden ze later, zoals meer Engelandvaarders, tot onze bevrijders?
Daarover wordt in de verschillende publicaties gezwegen. Dat geldt ook voor de archieven, stadsarchief Oss, het Nationaal Archief en Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) incluis. “Ik ben er zelf nog even achter aan gegaan, omdat ik wilde weten wie die twee criminelen zouden zijn geweest”, zo laat Van der Zee weten. Hij vond niets terug. Voor hem was het ook slechts een zijspoor. Hij mailt: “Een mooi verhaal om verder uit te diepen.”
Maar valt er wel iets uit te diepen? Geen idee, zo geeft ook Agnes Dessing aan. Zij heeft dezelfde bron gebruikt als Van der Zee, die dus ook in de grotendeels vernietigde archieven van Van ’t Sant niets kon traceren over dit luchtige detail.
Vrijgevochten
Betreffende bron is een voorname speler in het Nederlandse verzet gedurende de oorlog. Voor velen is hij onder de radar gebleven. Zijn naam: Jacob van der Gaag, maar je kunt hem ook met zijn schuilnaam aanspreken: Richard. Of als kapitein Smulders, zoals hij de eerste keer, in geleend uniform, aan Wilhelmina werd voorgesteld.
Van der Gaag kan leunen op een bijzondere carrière. Voorop in het verweer tegen de Duitsers, aan de zijde van de latere premier Willem Drees bovendien lid van het zogenoemde College van Vertrouwensmannen dat na de bevrijding een machtsvacuüm moest voorkomen. De regering zat immers nog in Londen. Na de oorlog trad hij in diplomatieke dienst, onder meer als ambassadeur in Cuba.
Deze korte versie van zijn cv doet hem onrecht. Er valt heel veel meer over de eigenzinnige Van der Gaag te vertellen. Maar waar het hier om gaat: hij is de bron van de anekdote over de Osse leden van het inbrekersgilde. Hij heeft er zelf voor het eerst over geschreven in zijn boek ‘Vrijgevochten’ als “een verhaal dat generaal Van ’t Sant mij deed tijdens een van onze wandelingen over de heidevelden in de omgeving van Maidenhead”. In dat werk komen de twee beruchte Engelandvaarders nog niet uit Oss, wel uit Brabant.
Bernard
Twee jaar na ‘Vrijgevochten’, in 1986, draagt Van der Gaag bij aan een liber amicorum voor prins Bernhard, cadeau voor diens 75e verjaardag. De twee zijn gedurende de oorlog bevriend geraakt. In dat verhaal gaat het wel over ‘twee bekende figuren uit het criminele Brabantse nest Oss’.
Van der Gaag, de enige herleidbare bron naar de twee Osse criminelen, is in 1988 overleden. Hij heeft een kinderschare achtergelaten. Zijn oudste zoon is een beroemd jazzpianist, anderen zijn als diplomaat in vaders voetsporen getreden. Een van hen heeft nog eens door de twee brievenboeken gebladerd die zijn vader heeft nagelaten. Geen letter over het criminele nest in Brabant. Hier stokt dus ook de speurtocht, in elk geval als het om de feiten gaat.
“Mijn vader had een levendige fantasie en verstond de kunst om zijn ervaringen kleurrijk op te dienen, maar hij verzon nooit dingen uit het niets”, zo mailt een van de zoons Van der Gaag.
Moord
Engelandvaarders waren niet per definitie koorknapen. Dat Van ’t Sant aarzeling had om twee van hen bij de vorstin achter te laten, klinkt niet eens onwaarschijnlijk. Maar of ze uit Oss kwamen? De gekende Engelandvaarders die een relatie hadden met Oss, waren van volstrekt onbesproken gedrag.
Datzelfde Oss was, toen de Duitsers binnenvielen, nog aan het afrekenen met de gitzwarte avonturen van de gelijknamige bende. Moord en mishandeling, roofovervallen en inbraken, brandstichtingen, de stad was centrum van criminaliteit in Nederland. Het ging door tot 1934 toen de Bende van Oss werd opgerold. Een heuglijk feit waarvoor Wilhelmina indertijd nog persoonlijk naar het ‘Chicago aan de Maas’ was afgereisd om de marechaussee aldaar te complimenteren.
De associatie van bajesklanten met Oss zat kortom jaren later nog in vele Nederlandse hoofden. Wellicht ook in die van Van ’t Sant of Van der Gaag. Als de zoektocht naar de Osse inbreng in de anekdote al met een speculatie mag eindigen, dan zou het dus deze van de vrijmoedige associatie zijn.
In dat geval kán de historie nog altijd getrouw zijn beschreven, grotendeels althans, maar mag de naam van Oss worden geschrapt. Ja, ook in het eerste deel van dit verhaal.
In Noordwijk huist een museum dat de Engelandvaarders eert. Klik hier voor meer informatie.