Op 4 augustus 1944 verrichten de Duitsers in het Achterhuis een arrestatie die door de naoorlogse geschiedenis zal galmen. Veel minder bekend is het verhaal van de negentien mannen, vrouwen en kinderen die dezelfde vrijdag door Jodenjagers in de stad Oss worden opgepakt. Ze verdwijnen net als Anne Frank met de laatste trein van Westerbork naar Auschwitz. Slechts één van hen keert terug.
Tweede deel
Tot de verzorgsters van Rusthuis Hannah behoort Bertha Zilverberg, een Joodse van 28 met blonde haren en blauwe ogen. Zij begint meteen na de opening aan de Spoorlaan, werkt ook in de Monsterstraat en helpt later het ‘roodvonkgezin’ Hes.
Haar moeder en vervolgens haar vader zijn ruim voor de Duitse inval overleden, haar stiefmoeder wordt op 14 mei 1943 in Sobibor vergast. Bertha’s broers Isidoor en Henri komen om het leven in een van de concentratiekampen in Midden-Europa.
Omdat Margaret Danby inderdaad een Sperre heeft weten te regelen voor het gehele personeel van het rusthuis, kan Bertha gewoon over straat. Ze doet de boodschappen voor de oudjes, haalt hun medicijnen op. De verzorgster mag dan blond zijn, een gele ster op de witte schort tekent haar. Die ster moet ze zoals alle Joden sinds 3 mei 1942 dragen. Als Bertha voorbijkomt wil er weleens een ongemakkelijk gesis klinken. Maar andere Ossenaren, winkeliers en particulieren, bieden hulp aan.
Bijzondere vriend
In het stadhuis zetelt een kennis die zich ten volle inzet voor de bewoners van Rusthuis Hannah, benadrukt Margaret Danby herhaaldelijk in haar brieven. “Mijn groote vriend is werkelijk geweldig. Ik heb ontdekt dat er zeer goede menschen bestaan met heel bijzondere kwaliteiten. Hij doet werkelijk geweldige dingen en bereikt tot nu toe ook alles. Op het oogenblik heb ik bijna iederen dag met hem te maken.”
Ze doelt op burgemeester Louis de Bourbon, in 1941 aangetreden. Hij moet niks hebben van de Duitsers en test meer dan eens de rek in zijn bevoegdheden totdat hij in mei 1943 zijn ambtsketting inlevert, onderduikt en zich aan de zijde van het verzet schaart. Zijn opvolger is een NSB’er.
De Bourbon – schrijver, dichter en romanticus – heeft over haar gedroomd, aldus eeuwige vrijgezel Margaret. “Ik was gehaald en er waren zeer opwindende en moeilijke complicaties. Ik vroeg lachend hoe het afgeloopen was in de droom en hoorde dat ik vrijgekomen was. Hierop zei ik: natuurlijk dankzij U. Hij heeft mij gisteren nog gezegd dat ik altijd en met alles volledig op zijn hulp kan rekenen.”
Deportaties en nagellak
In de gehele correspondentie met haar ouders is er naast zware kost plaats voor de lichte toets. “Mijn a.s. memoires krijgen dagelijks nieuwe onderdeelen van hoofdstukken erbij.” Het gaat over deportaties en nagellak, over concentratiekamp en een waarzegster die haar het moederschap voorspelt. “Sinds wanneer komen kinderen zomaar uit de lucht vallen zonder een aanbidder?”
Boven bijna elke zin hangt niettemin de schaduw van de oorlog.
“Gisteravond loeiden alle sirenes op de fabrieken en ik wist niet of er luchtalarm of brand was. Aangezien ik geen brand zag, heb ik alle oudjes mantels enz laten aantrekken en startklaar bij de uitgang van de tuin laten staan. Gelukkig bleek het maar een oefening te zijn van de brandwachten, maar het was toch griezelig want er werd steeds gevlogen. Na afloop heb ik met de oudjes geoefend hoe vlug ik ze kon dragen om ze bij luchtaanvallen eventueel naar buiten te sleepen. (….) Daarna had ik vannacht nog een blindedarmoperatie.”
Margaret beseft dat ze niet alles aan het papier kan toevertrouwen. Na de oorlog vertel ik het hele verhaal, belooft ze herhaaldelijk. Daar zal het niet van komen.
De Duitsers eisen Danby’s restaurant en wijnhandel in Amsterdam op, zoals ze alle Joods bezit zullen confisqueren. Ze voeren Paul, echtgenote Rose en jongste dochter Ellen in juni 1943 af naar Westerbork. Vader en moeder worden de maand daarop in Sobibor vergast. Ellen verdwijnt naar concentratiekamp Theresienstadt. Zij zal de oorlog overleven.
Ongewenst bezoek
Een half jaar eerder, kort voor Kerstmis 1942, klinken in een brief Margarets zorgen over de toekomst van Rusthuis Hannah door: “Vanmorgen had ik weer een emotie. Twee heeren aan de deur en toen ik opendeed kwamen zij het huis bezichtigen, vertoonden mij de papieren van de Sicherheitsdienst. Vermoedelijk zullen wij wel spoedig ons huis moeten verlaten.” De nationaalsocialistische partij NSDAP heeft haar oog op de doktersvilla laten vallen.
De dreiging houdt nog een half jaar aan, tot de eerder benoemde 10e april 1943, wanneer Oss de tweede grote deportatie beleeft en acht provincies Judenrein worden verklaard. Dan is het over en uit met het rusthuis aan de Spoorlaan.
“Groote vriend” De Bourbon geeft, kort voor hij onderduikt, nog wel tegengas. Hij schrijft in de taal van de bezetter: “Jetzt gibt’s 12 Patienten; das pflegende Personal besteht aus 3 Personen. Die Patienten müssen beisammen bleiben.” De burgemeester wijst op een groot, leegstaand pand even verderop, als mogelijk alternatief voor de NSDAP.
Zijn protest levert niets op. De meeste oudjes verdwijnen naar Westerbork, een enkeling krijgt een plek in de dependance aan de Monsterstraat, waar het moeizame leven verder mag gaan. Enkele verzorgsters, onder wie Bertha Zilverberg, kunnen daar hun werk voortzetten “bis Beëndigung ihrer Aufgabe (Pflegung) in der Provinz Noord-Brabant, Ort Oss”. Ze krijgen deze schriftelijke garantie van de plaatsvervangend commandant van de Sicherheitsdienst in Den Bosch, SS-Hauptsturmführer Benno Samel.
Onderduik in Schaijk
De initiatiefnemers van Rusthuis Hannah daarentegen kunnen zich niet langer veilig voelen. Hun Sperre loopt weldra af. Deportatie lijkt een kwestie van tijd. Betty Frank-Mayer, haar zoontje en ouders duiken daarom onder. Het verzet in Oss helpt hen de stad uit.
Dat gebeurt korte tijd later ook met Margaret Danby. Zij komt terecht bij Wim Manders in het nabije dorp Schaijk. Deze timmerman en aannemer werkt al langer samen met de Osse illegaliteit en zal gedurende de oorlog voor tientallen onderduikers een plek vinden.
Manders’ echtgenote Antje is weliswaar zwanger van hun zevende, maar mevrouw de dokter kan de kleinste kamer van het huis delen met de vierjarige Pietje. De kleuter krijgt te horen dat “tante Lien” komt logeren. Als duidelijk wordt dat deze onbekende zus van zijn moeder net als hij op 4 mei jarig is, voelt hij direct verwantschap.
Margaret helpt waar ze kan, doet spelletjes met de kinderen, ook die uit de buurt. Voor hen, voor iedereen, is ze de tante van Pietje. Als het zover is dat de Duitsers poolshoogte nemen in huize Manders, weet ze zich op tijd te verbergen. In de huiskamer staat een grote kast met aan de bovenkant een holle ruimte, vanaf de verdieping bereikbaar.
Tante Lien zal tot kort na de bevrijding op 19 september 1944 bij het gezin Manders blijven.
Ga hier door naar het derde deel van die vierluik: Gras eten, op een houtje sabbelen