Nadat Papeveld en Riekwel op vrijdagochtend moeder Jansen het trieste nieuws hebben verteld, rijden ze naar de Krabbepolder. De blauwgroene slaapzak met het ontzielde lichaam is een dag eerder zo’n tien meter uit de oever aangetroffen.
Manschappen van het Regionaal Recherchebijstandsteam uit Rotterdam zoeken op het ruig begroeide schiereiland al uren naar sporen. Tot nu toe zonder succes.
De zon brandt. Het is nóg warmer dan de dag tevoren, bijna dertig graden. De shirts van de mannen zijn kletsnat. Een enkeling zoekt met ontbloot bovenlijf.
In die hitte blijkt de mens het langer vol te houden dan de speurhond. De Duitse herder van het bijstandsteam gaat er na een minuut of twintig bij liggen.

DHR501
Papeveld is na de lunch weer terug in de nauwelijks koelere burelen aan de Nassauweg. Daar brengt collega Van Wanselaar verslag uit van zijn gesprek met Anneke.
De hoofdagent had hem die ochtend toen hij het bureau binnenliep staande gehouden. Of hij drie tellen wilde luisteren? Van Wanselaar vertelde over de rode Puch Maxi die hij enkele dagen geleden uit het ondiepe water bij de Krabbepolder had gevist. Niet bepaald een zaak van grote urgentie. Maar, zei de hoofdagent, nu daar het lijk met de rode sok was opgedoken, had hij toch maar snel het verzekeringsplaatje – DHR501/1976 – nagetrokken. De brommer bleek op naam te staan van Anneke V. uit de Colijnstraat 212. De vriendin van Frans stond kennelijk nog ingeschreven op het adres van haar ouders. Er lag geen aangifte van diefstal.
Papeveld had Van Wanselaar gevraagd de jonge vrouw te bellen met de boodschap dat haar Puch was gevonden. ‘Ga zo snel mogelijk bij haar langs of nodig haar hier uit. Je zult haar het slechte nieuws moeten overbrengen.’
Wat je niet weet
Dus zit Van Wanselaar die ochtend – als Papeveld en Riekwel naar de moeder van Frans zijn – samen met een collega tegenover Anneke. Zij wilde liefst naar het bureau komen. De hoofdagent leidt het gesprek voorzichtig van de Puch naar het slachtoffer.

Ja, zegt Anneke, natuurlijk heeft ze Frans na terugkeer uit De Corridor nog gezien. Hij dook nu en dan op, maar wilde nooit lang blijven, bang dat de politie in de Zeehavenlaan zou aanbellen om hem op te halen. Hij nam voortdurend haar brommer mee. In feite was hij maar een enkele keer thuis blijven slapen. Nu had hij zich al dagen niet meer gemeld.
Anneke schudt haar hoofd: geen idee waar Frans elke keer naar toe bromt. Als ze hem daarnaar vraagt, zegt hij steevast: ‘Wat je niet weet, kun je ook niet verder vertellen’.
Ongemakkelijk
Van Wanselaar komt langzaam maar zeker ter zake. Hij vertelt over de slaapzak, over de vondst van een dode man, laat zwijgend de afbeelding van de tatoeage met de meeuwen zien. Anneke schrikt. ‘Het is toch niet Frans die door U is gevonden?’
Het gesprek valt onmiddellijk stil. Ze wil weg, zegt ze na enkele ongemakkelijke tellen. Als Van Wanselaar vraagt of ze bij haar ouders terecht kan, of anders bij vrienden, knikt Anneke. Ze weet naar wie ze toe wil. En nee, ze hoeft niet te worden weggebracht.
Volgende keer: Anneke