Anneke wordt vrijdag 2 juli om 22.00 uur aangehouden. Het politierapport meldt: ‘Ze wordt terstond voorgeleid aan de hulpofficier van justitie’. Die rol is weggelegd voor hoofdinspecteur Papeveld.
De verdachte heeft dan een bekentenis afgelegd. Daarin verklaart ze onder meer: ‘Ik ben me ervan bewust dat ik Daan heb aangezet Frans te vermoorden’.
Haar lange verhaal laat zich in de volgende alinea’s samenvatten.

Als Frans in de gevangenis zit, gaat ze regelmatig op stap met zijn oudere broer Bert en diens makker Daan. Dat krijgt Frans na zijn ontsnapping te horen. Hij struint al snel als vanouds de Dordtse cafés af. De politie is in geen velden of wegen te bekennen.
Zijn kroegmaten jennen hem met zijn broer en Anneke. En die Daan, die kent hij toch goed? Nou, zíj dus ook.

Slaan en schoppen
Een week na zijn terugkeer, stomdronken en stoned, roept hij haar ter verantwoording. Op Annekes antwoord wacht Frans niet. Hij mept erop los. Dat slaan is hij in de gevangenis niet verleerd.
Het blijft niet bij die ene keer. In tegenstelling tot vroeger maakt hij het daags daarop niet meer goed. Het slaan wordt schoppen, tegen haar benen, in haar rug en buik. Soms zet hij een broodmes op haar keel.

Daan
**Het Vrije Volk, 5 juli 1976.

Ineens, in de nacht van zondag 20 juni, komt Frans met vier Turkse mannen naar de Zeehavenlaan. Ik heb vrienden meegenomen, zegt hij tegen Anneke. ‘En jij gaat met ze naar bed.’
Nu is hij écht krankjorum geworden, denkt zij. Maar Frans is behalve dronken bloedserieus. Hij geeft haar rake klappen en briest dat ze de hoer voor hem gaat spelen.
Anneke is overdonderd en vooral bang, heel erg bang. Ze heeft seks met de vier mannen. Frans krijgt van elk van hen vijftig gulden.

De avonden daarna komt hij – zelf steevast laveloos – met andere ‘vrienden’ aanzetten. De angst maakt haar weerloos. Ze schaamt zich bovendien. Frans is, zoals hij ook steeds dreigt, in staat om haar zieke vader iets aan te doen of haar ouders te vertellen waar zij mee bezig is.
In een van de nachten haalt ze met een asbak wanhopig naar hem uit. Ze vlucht de tuin in. Maar Frans sleurt haar naar binnen, aan haar haren. Het geweld houdt drie uur aan.

‘Frans zei dat hij een geweer ging
halen om mijn vader voor zijn
kankerkop te schieten.
Als ik had gekund, had ik hem de
hersens ingeslagen.’

De blauwe plekken laten zich niet verbergen. In elk geval niet voor Daan. Van haar verhaal, gevallen in de brandgang, gelooft hij geen snars. Geef Frans aan bij de politie, suggereert hij. Maar dat durft ze niet, bang als ze is voor zijn wraak.

Schokbreker
Daan is een jongen uit de buurt, uit de Schoenerstraat. In de tijd dat Frans heeft vastgezeten is Anneke, zoals ze al zei, met hem aan de zwier geweest. Het is niet bij een voorzichtige kus gebleven. Die roddel klopte.
Als zij nog eens haar beklag doet over de gewelddadige Frans en zegt dat er maar één oplossing rest, staat Daan – verliefd, verloren – voor haar klaar.                                         

Daan
                                 **De Telegraaf, 5 juli 1976.

Zondag 27 juni, even na middernacht, verschuilt Daan zich in de kelderkast, een zware schokbreker bij de hand. Het ding lag in de kofferbak van de witte Ford Taunus 12M die hij nog maar net heeft aangeschaft.
Uren later arriveert de heer des huizes, dronken als altijd, maar zonder vrienden dit keer. Hij tiert nog even: ‘Als je bij me weggaat, maak ik je kapot’. Al snel valt hij in een comateuze slaap.
Na een tijdje komt Daan uit zijn schuilplaats. Eenmaal bij Frans aarzelt hij. Het duurt en het duurt, naar het lijkt minuten.
Als Anneke fluistert ‘sla, sla maar’, ja dan heft Daan de schokbreker.

                          Volgende keer: Naar de hondenhemel

 

**Het volledige feuilleton (tot nu toe) lezen?
Ga naar de homepage en klik bovenaan op: Het lijk met de rode sok.
Lees hier vast de inleiding.