17 december 1989 is een gitzwarte zondag. De tweede dag van de Roemeense revolutie, die in Timisoara ontbrandt. Een dag zonder barmhartigheid. Zaterdags is er nog niet met scherp geschoten. Daar komt verandering in door persoonlijke bemoeienis van Nicolae Ceausescu, de voormalige schoenlapper die al vijftien jaar een schrikbewind voert.
Ceausescu belt die zondag om kwart voor zes met Ion Coman, een vertrouweling die hij vanuit Boekarest spoorslags naar Timisoara heeft gestuurd. De dictator controleert of zijn bevel is gehoord. “Ik heb de troepen opdracht gegeven om het vuur te openen”, bevestigt Coman, die enkele uren tevoren in de stad van het oproer is gearriveerd. Aan het eind van de middag en gedurende de avond worden tientallen ontzielde lichamen geteld. Het is de dag met de eerste en de meeste slachtoffers.
Die 17e december vallen in Timisoara 62 doden en raken 224 mensen gewond. Alleen al aan de Calea Giroclui komen acht volwassenen en een peuter van twee om het leven. Als Anca en Doru Lungu naar huis wandelen is het al donker. Ze wanen zich ver genoeg verwijderd van het strijdtoneel. Wanneer Cristina valt en er bloed uit de hoek van haar mond sijpelt, denkt vader Doru eerst dat ze is gestruikeld. Later is er de ontreddering. Honderden meters verderop woedt de revolutie en klinken harde knallen; deze ene kogel kwam in stilte. Hij treft de tweejarige Cristina recht in het hart.
Lees hier het hele verhaal over de Bloody Sunday van Timisoara en het drama rond peuter Cristina.
Op de foto’s vlnr: Cristina Lungu, Traian Orban en Marius Mioc.