Op 4 augustus 1944 verrichten de Duitsers in het Achterhuis een arrestatie die door de naoorlogse geschiedenis zal galmen. Veel minder bekend is het verhaal van de negentien mannen, vrouwen en kinderen die dezelfde vrijdag door Jodenjagers in de stad Oss worden opgepakt. Ze verdwijnen net als Anne Frank met de laatste trein van Westerbork naar Auschwitz. Slechts één van hen keert terug.
Eerste deel
Door Twan van den Brand

In Noord-Brabant en zeven andere Nederlandse provincies geldt vanaf 10 april 1943 een verblijfsverbod voor Joden. Om vluchten of onderduiken te ontmoedigen doet de Sicherheitsdienst een belofte waarin de dreiging onmiskenbaar doorklinkt.
“Ariërs die Joden verborgen houden, wordt straffeloosheid gewaarborgd indien een familielid de Joden bij de politie aangeeft”, schrijft gewestelijk politiepresident Piet Kooijmans in een brief aan korpsen in de hele provincie. Verraders mogen bovendien rekenen op een beloning in klinkende munt.
Vanuit Oss zijn dan reeds honderden Joodse inwoners naar kampen afgevoerd en intussen al dan niet vermoord. Anderen hebben tijdig een onderduikadres weten te vinden. Maar ook na die 10e april wonen er nog altijd 29 Joden in de stad, zo verraadt de gemeentelijke administratie.
Onder deze achterblijvers zijn er die een Sperre op zak hebben, een document dat hen tijdelijk vrijwaart van deportatie. Dan zijn er nog de mensen die volgens artsen zo ziek of zwak zijn dat vervoer levensgevaarlijk is. Om die reden laten de Duitsers de dependance van Rusthuis Hannah in de Monsterstraat vooralsnog met rust. Daar verblijven zeven oudjes. Ze verkeren grote delen van de dag en avond in het gezelschap van hun verzorgsters.
Besmettelijk
Enkele straten verderop woont het gezin van de 54-jarige koopman Hugo Hes en zijn tien jaar jongere echtgenote Betje. Een plakkaat op de voordeur waarschuwt: ROODVONK. De bezetter vreest de besmettelijke ziekte die kort tevoren bij dochter Mia, met elf jaar de oudste van zeven kinderen, is geconstateerd. Geen van de bewoners van Heuvel 79 mag zich buiten laten zien. Daarom staan de verzorgsters van Rusthuis Hannah ook het gezin Hes bij.
Het attest dat Mia Hes roodvonk toedicht, is op 5 april, vijf dagen voor de bezetter Noord-Brabant Judenrein verklaart, uitgeschreven door huisarts Margaret Danby. Met enkele collega’s heeft zij al vaker Osse Joden van een medische verklaring voorzien, in de hoop daarmee transport uit te stellen of te voorkomen. Het werkt lang niet altijd.
Restaurant Kempinski
Voor de huisarts zijn het drukke tijden. Margaret ziet niettemin kans om geregeld over haar wel en wee te berichten aan haar ouders, die in Amsterdam wonen.
“Eindelijk heb ik een oogenblik tijd om jullie te schrijven. Sedert vrijdag j.l. heb ik nauwelijks een vrij oogenblik gekend, ben voortdurend bezig en dan in maximumtempo”, zo geeft ze de hectiek weer. Het is meesttijds moeder Rose die reageert. (* Zie onderaan)
Vader Paul Danby bestiert in de Amsterdamse Leidschestraat restaurant Kempinski alsmede een gelijknamige wijnhandel. De Danby’s zijn Joods. Margaret is in Londen geboren. Haar ouders wonen daar enkele jaren, maar komen oorspronkelijk uit Duitsland. Na de Eerste Wereldoorlog vestigt het gezin zich in Nederland, waar tweede dochter Ellen ter wereld komt. Zij is tien jaar jonger dan haar zus.

Drama Armidale
Als de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvallen is Margaret net 29 en gepromoveerd aan de Universiteit van Amsterdam. Ze neemt in Oss de praktijk waar voor Roelof Frank. Deze eveneens Joodse arts is enkele maanden voor de inval gemobiliseerd en gelegerd aan de Noordzeekust. Kort voor de capitulatie steekt hij in het spoor van vorstin en regering over naar Engeland.
Roelof zal de geallieerden op verschillende plekken dienen, totdat op 1 december 1942 Japanse vliegtuigen de HMAS Armidale tot zinken brengen, een Australisch korvet waarop hij dienstdoet. De dan 33-jarige medisch officier laat het leven in de verre Timorzee.
Zijn echtgenote Betty Mayer hoort pas jaren later over het drama. De Duits-Joodse doktersassistente is in 1935 met Roelof Frank getrouwd. Betty’s vader en moeder vinden vervolgens onderdak bij het stel. In nazi-Duitsland hebben ze geen toekomst. De Mayers hopen dat Nederland, net als in de Eerste Wereldoorlog, neutraal kan blijven.

Na de oversteek van haar echtgenoot blijft Betty met hun tweejarige zoontje Joachim en haar ouders achter aan de Spoorlaan 66 in Oss. In de doktersvilla zijn de praktijk en een apotheek ondergebracht. Er is ruimte in overvloed, zodat ook waarnemer Margaret Danby makkelijk bij de familie Frank-Mayer kan intrekken. Ze heeft eerder onderzoek gedaan in Oss, in het laboratorium van farmaceut Organon, daartoe aangemoedigd door een van de oprichters van die firma, hoogleraar Ernst Laqueur, tevens haar promotor.
Rusthuis Hannah
In augustus 1942 geeft Margaret de aanzet tot een rusthuis. Dat doet ze in overleg met de Joodsche Raad in Amsterdam, die voor het gehele land een belangrijke rol vervult, onder meer als het gaat om deportaties of vrijstelling daarvan.
Ook Rusthuis Hannah krijgt onderdak aan de Spoorlaan 66. Margaret is de behandelaar, Betty Frank de directrice, Betty’s moeder het al even onmisbare hoofd van de huishoudelijke dienst. Het rusthuis vangt Joodse oudjes op die door deportaties van vitale familieleden verweesd zijn achtergebleven.
Na het eerste grote transport uit Oss, op vrijdag 28 augustus 1942, lopen de kamers in de villa zo snel vol dat uitbreiding nodig is. In september komt er aan de Monsterstraat 6, tegenover de synagoge, een dependance. Het is een dikke tien minuten lopen vanuit de Spoorlaan. Op het bewuste adres woont de oude, nagenoeg blinde fabrikant Isaac Elsbach met zijn echtgenote Rachel. Er is ruimte genoeg om mensen onderdak te bieden.
In de dokterspraktijk, waar Margaret van de bezetter alleen Joodse patiënten mag behandelen, neemt het werk intussen af. Daar komt de drukte van het rusthuis voor in de plaats. Ze wil bovendien zo veel mogelijk mensen behoeden voor deportatie.

Stalen kabels
Enkele maanden na de opening van Rusthuis Hannah, in oktober 1942, als zich op grote schaal deportaties aandienen, schrijft Margaret: “Voor mevrouw Frank heb ik het stempel klaargespeeld. Ik heb aan Asscher en prof. Cohen een lange brief geschreven en door haar laten ondertekenen waarin ik op haar bijzonder geval heb gewezen in verband met de tegenwoordige functie van haar man etc. en later nog op haar functie als directrice van het rusthuis. Nu ik dit bereikt heb, zal ik er morgen werk van maken om mijn geheele ‘personeel’ van het rusthuis gesperrt te krijgen”.
Abraham Asscher en David Cohen zijn de voorzitters van de eerdergenoemde Joodsche Raad.
Als Margaret later aan vader en moeder schrijft dat haar “zenuwen langzamerhand stalen kabels” worden, zijn haar verantwoordelijkheden groter dan ooit. Ze bekommert zich dan ook om Hugo Hes en de zijnen. “Ik ben aansprakelijk voor een gezin uit elf mensen bestaande, 12 oudjes en 4 personen Frank-Mayer. U kunt zich dus voorstellen wat ik zooal aan mijn hoofd heb.”

(*)
Margarets brieven
De brieven van Margaret Danby worden na haar dood in 1990 door familieleden teruggevonden op de zolder van haar woning in de Veronesestraat te Amsterdam. Nicht Astra Burka stelde ze beschikbaar voor dit verhaal. Na deze publicatie verhuizen de brieven naar het Stadsarchief Amsterdam.
De correspondentie houdt ook aan als Margarets ouders naar Sobibor zijn afgevoerd. Dan is het zus Ellen die vanuit kamp Westerbork schrijft. Daarbij fungeert een vriendin als tussenpersoon. De brieven worden in Oss bezorgd bij de niet-Joodse huisarts George Wasmann. “Je moet echter niet Margaret maar Lientje schrijven”, drukt Ellen haar vriendin op het hart. In de onderduik bij het Schaijkse gezin Manders heet haar zus ook (tante) Lien.
Ellen bericht onder meer over het transport van hun ouders in juli 1943 naar Sobibor. Het blijft onduidelijk wanneer beide dochters op de hoogte raken van hun dood. Waarschijnlijk gebeurt dat pas na de oorlog.
Ga hier door naar het tweede deel van dit vierluik: Blond haar, blauwe ogen, gele ster
Of lees hier nog even de inleiding.