Tachtig jaar geleden ontvluchtte Lore Segal als meisje van tien het Wenen van de nazi’s met een kindertransport. Ze groeide op in Engeland, kwam uiteindelijk in New York terecht en maakte naam als schrijfster. In maart wordt ze 91. Enkele maanden later verschijnt haar volgende boek. Een portret aan de hand van een lang gesprek bij haar thuis aan de boorden van de Hudson.
door Twan van den Brand
Vorig jaar was Lore Segal even terug in de stad van haar jeugd, de stad die haar rillingen bezorgt. Ze behoort tot de geschiedenis van Wenen, Wenen tot de hare. Groszmann heette ze indertijd nog, Lore Groszmann.
Op 9 maart 1938 had ze haar tiende verjaardag gevierd. De dagen vooraf waren zenuwslopend geweest, want Steffi Stile zou langs komen, de danslerares die ze verafgoodde. Enkele dagen ná het kinderfeestje kwam haar hele leven op z’n kop te staan, niet alleen het hare trouwens. Toen werden de Duitse troepen in Oostenrijk onthaald. Der Anschluss was daar.
Negen maanden later zetten Ignatz en Franzi Grozsmann hun enige kind in de trein, weg van de nazi’s. Adolf Eichmann in eigen persoon had toestemming gegeven voor de zogenoemde Kindertransporten. Daarmee zouden duizenden joodse kinderen naar Engeland vertrekken. Niet alleen vanuit Wenen, waar Eichmann de Zentralstelle für jüdische Auswanderung leidde, ook uit Berlijn, later uit Praag en Gdansk.
Lore Groszmann behoorde tot het eerste transport uit Wenen. Ze kreeg een kartonnen bordje met het nummer 152 om haar hals. Aan haar koffer kwam een label met hetzelfde nummer. Op zaterdag 10 december tegen middernacht zetten de tien wagons zich vanaf het station Hütteldorf-Hacking in beweging. Ignatz en Franzi zagen hun dochter vertrekken. Op weg naar huis wisselden ze geen woord. Ignatz kroop in bed en zou er twee dagen niet uitkomen.
The New Yorker
In haar appartement, twaalf hoog aan de Riverside Drive in New York, gesticuleert de 90-jarige Lore Segal energiek. In de luide lach echoot lichte zelfspot. Het gaat haar goed. “Ik heb voor mezelf geconstateerd dat ik beter ben in oud worden dan in jong zijn. Ik heb quite neatly overleefd.” Ze is sinds 1970 weduwe van David Segal, die redacteur was bij verschillende uitgeverijen en op 42-jarige leeftijd overleed.
Zelf schrijft ze, nog altijd. Korte verhalen voor The New Yorker en Harper’s Magazine. Bovendien komt er een nieuw boek aan, medio juni. The journal I never kept, zo gaat het heten. In de Verenigde Staten is het ronkend aangekondigd als an important testament to the long and fascinating life and career of the beloved New Yorker short story writer.
Van ophouden wil ze niet weten. “Ik zal blijven schrijven zolang ik kan. Maar jij denkt toch niet echt dat er hierna nog een bóek van me komt? Ik ben een trage schrijver. Gemiddeld doe ik wel achttien jaar over een boek.” Wie haar productie voor volwassenen en kinderen op een rij zet, herkent in dat antwoord de overdrijving.
Ze woont, na Wenen, Engeland en de Dominicaanse Republiek, sinds 1951 in Amerika. Immigratiequota stonden een eerdere komst in de weg. Inmiddels voelt ze zich hier thuis. Als hier tenminste niet de Verenigde Staten maar Riverside Drive betekent. Nou vooruit de Upper West of de stad New York, dat kan ook nog. Een aantal jaren doceerde en woonde ze in Chicago. Leuk, maar geen thuis. En een land dat opnieuw de immigratie beperkt, daar heeft ze ook niets mee. Al is ze lang geleden wel Amerikaanse geworden. “Genaturaliseerd, zo heet dat. Ik moet altijd lachen om dat woord. Was ik soms geen natural vóór ik hier kwam?”
Maar goed, liever New York dan Wenen, waar ze eind september nog was. Even ten noorden van de Oostenrijkse hoofdstad nam ze “een prijs voor ouwe schrijfsters” in ontvangst. In werkelijkheid een hommage van de Theodor Kramer Gesellschaft, vernoemd naar de joodse dichter die aan de nazi’s ontkwam. De prijs wordt sinds 2001 jaarlijks uitgereikt aan schrijvers uit het verzet of in ballingschap.
Hellevuur Wenen
Zo was Lore Segal weer eens in de geboortestad die haar ook laat huiveren “omdat ik nog heel goed weet hoe akelig het daar kan zijn”. Toen zij die 10e december 1938 in de trein stapte, was Wenen voor joden al lang tot een hellevuur verworden. De tienjarige zag de vernederingen die meteen na de intocht van de nazi’s begonnen. Aan de hand van haar vader stond ze bij de rokende puinhopen na de nacht van 9 op 10 november, de Kristallnacht die synagoges, joodse winkels en woningen trof, de nacht waarin joden werden gemolesteerd, doodgeslagen ook, afgevoerd. De nacht waarin de toekomst vervaagde.
Segal: “Of je in zo’n wereld een kind van tien kunt blijven? Ik zal je vertellen hoe ik het probeerde. Ik begreep best wat een nazi was en welk gevaar er loerde. Niet alleen van Duitse kant. Want plots spuugden ook kinderen die ik kende naar mij, Oostenrijkse kinderen. Buren werden vijanden, Oostenrijkse buren. Ze gooiden stenen door het raam. Het was me echt wel duidelijk dat we niet langer gewenst waren.
Ineens stonden er uniformen in ons huis aan de Josef Stadterstrasse. Daar moesten we weg. We gingen naar mijn grootouders in Fischamen, een dorpje in de buurt van Wenen. Daar woonden we boven de winkel van mijn opa. Dorpsgenoten zetten gewoon een ladder tegen het huis, klommen naar boven, kwamen door het raam en haalden de radio weg waar wij bij zaten. Ze beschimpten en bedreigden ons. Zo ging het.
Ik probeerde alles af te scheiden van mijn gevoelens. Dat gebeurde onbewust natuurlijk. Ik gebruikte steeds vaker het woord interessant. Alles wat er gebeurde was ineens interessant. Toen mijn vader me vertelde dat ik op de trein naar Engeland zou worden gezet, was dat ook interessant. Ik beeldde me een avontuur in.”
Een prinsesje
Aldus analyseert ze nu, de Lore Groszmann van toen, kind van een gegoede bankemployé die al na de komst van de Duitsers uit zijn kantoor was gegooid, zoals vrijwel alle joden. Dochter van een moeder die het conservatorium had gevolgd en thuis Bach en Chopin op de piano speelde. Ze was een prinsesje. “En óf ik verwend was. Ik zal je een anekdote vertellen die enige jaren voor de komst van de nazi’s speelde. Ik zal een jaar of zeven zijn geweest. Mijn moeder heeft later aangegeven hoezeer ze zich schaamde toen ze me eens meenam naar een kransje met haar vriendinnen, zo’n Kaffeeklatsch. De vrouwen spraken druk met elkaar, naar mij werd nauwelijks omgekeken. Ik voelde me genegeerd.
Bij vertrek zei ik: hier weten ze helemaal niks. Wat bedoel je vroeg mijn moeder. Ik zei: ze weten niet eens dat ik op mijn tenen kan dansen, dat ik op het ijs een acht kan schaatsen. Dat was het moment waarop mijn moeder besefte dat ze mij wellicht wat te te hoog op het paard had gezet.”
Die prinses is nog maar enkele jaren ouder maar wel al veel en veel wijzer als ze in 1938 met de D.280 uit Wenen naar Hoek van Holland vertrekt, samen met zeshonderd andere joodse kinderen. De jongste is twee, de oudste bijna zeventien. Verreweg het grootste deel zal doorreizen naar Engeland, dat bereid is om kinderen op te nemen.
De nazi’s willen joden, jong en oud, dan nog laten vertrekken, met achterlating van geld en bezittingen. De meeste andere landen houden hun grenzen dicht voor de berooide vluchtelingen, vooral vanwege de eigen economische malaise. Ook in Nederland, dat het beleid na 1933 steeds verder aanscherpt, zijn ze tot ‘ongewenscht element’ verklaard.
De gruwelen van de Kristallnacht vormen voor de regering van Hendrik Colijn evenwel aanleiding tot enige versoepeling van het inreisverbod. Ze geeft ook toestemming om honderd kinderen uit de eerste Weense trein onderdak te bieden in Den Haag, mits het tijdelijk is en niet ten laste van de staatskas gaat. De joodse gemeenschap betaalt.
Tante Truus
Als de D.280 zondagmiddag 11 december het station Keulen-Zuid bereikt, stapt een Nederlandse vrouw in. Truus Wijsmuller (** zie kader) wist eerder al op kleinere schaal kinderen uit Duitsland weg te halen. Op verzoek van de Engelsen heeft ze begin december in Wenen met Eichmann onderhandeld over het vertrek van deze jongens en meisjes. Wijsmuller zal een belangrijke rol gaan spelen in een lange reeks transporten. Ze weet voor het uitbreken van de oorlog in september 1939 bijna tienduizend kinderen naar Engeland te loodsen.
Nadat ‘Tante Truus’ is ingestapt volgt nog de grenscontrole. Rond kwart over acht rijdt de trein het station van Nijmegen binnen. “Aan de reis heb ik niet eens zoveel herinneringen. In mijn hoofd zit vooral nog het eentonige geluid van de trein. Holland binnengaan was een sensatie”, zegt Lore Segal. “We zongen, iedereen rende de corridor op, meisjes en jongens. Van enkele dames die ons opwachtten, kregen we een opgepoetste appel, chocolade. Het is een glorieuze herinnering. Je komt uit de hel, dan is daar die glanzende appel.”
Om elf uur arriveren ze in Hoek van Holland waar de SS Prague wacht. Het schip brengt vijfhonderd kinderen naar Harwich. In Engeland worden ze eerst in een centraal kamp en vervolgens in gastgezinnen opgevangen. Van haar vader heeft Lore een lijstje meegekregen. Daarop staan de namen van haar ouders, haar opa en oma, een tante met haar kleine tweeling. Zorg ervoor, dat wij ook zo snel mogelijk naar Engeland mogen komen, zo heeft hij haar voor vertrek op het hart gedrukt. Zij: “Ik was tien en had al een lijst van mensen die ik moest redden.”
Miserable child
Het grootste cadeau voor Lores elfde verjaardag, 9 maart 1939, was de hereniging met haar ouders. Al gold dat maar voor even. Franzi en Ignatz Groszmann hadden een visum gekregen, lot uit de loterij. In gegoede Engelse kringen bestond de behoefte aan huishoudsters en klusjesmannen, die intern huisvesting kregen. Ouders en kind bleven gescheiden leven, al konden ze elkaar voortaan wel regelmatig opzoeken.
Lore versleet vijf gezinnen. “Ik ontmoette geen grote warmte. Maar aan de andere kant: die mensen waren wel zo gastvrij om een vreemd wezen in huis op te nemen. Daarvoor kan ik ze alleen maar erg dankbaar zijn.” Van haar kant toonde zij zich een lastpost. “Terwijl mijn moeder, aanvankelijk in brieven, later in levende lijve, me nog zó op het hart drukte gehoorzaam te zijn en dankuwel te zeggen. Maar ik was bepaald geen Shirley Temple.”
Moeder Franzi had, toen ze nog in Wenen verbleef een brief gekregen van de eerste gastouders, waarin stond dat Lore a miserable child was. Ze had de betekenis opgezocht en zag tot haar ontsteltenis dat het zoiets als ‘een ellendig kind’ moest zijn. Pas later zou ze begrijpen, dat miserable ook droevig betekende.
Droevige, rebelse Lore (“Ik ben geen huiler, ik huil zelfs niet als het hoort”) koesterde een grote liefde voor het land dat haar opving. Ze zou het in 1948 met tegenzin achter zich laten na de afronding van haar studie Engelse taal en literatuur.
Schrijverschap
De tien Engelse jaren bleken een inspiratie voor haar schrijverschap. Ze had de taal snel onder de knie gekregen, was kind geweest in onder meer de gezinnen van een zakenman, een melkboer en een treinmachinist, in een diversiteit aan maatschappelijke klassen, van Liverpool tot Surrey en Kent, ze had gestudeerd. Al in Engeland schreef ze de eerste pagina’s, in het Duits nog, van wat later haar literaire debuut zou worden: Other People’s Houses. Toen dat uiteindelijk verscheen, zat ze al even in de Verenigde Staten en had ze haar ervaringen ook al aan The New Yorker toevertrouwd, in de vorm van korte verhalen.
“In Engeland woonde ik op het laatst op mezelf en wilde helemaal niet weg. Maar mijn vader was intussen overleden, mijn moeder naar de Dominicaanse Republiek gegaan, waar mijn oma en haar broer, mijn oom Paul, toen ook verbleven. Daar was in de oorlog een soort van joodse landbouwkolonie gesticht. Ik ben toen toch maar naar Santo Domingo vertrokken om bij mijn familie te zijn.”
Nog altijd heeft ze contact met pleegzussen en kennissen van toen. “Al beperkt zich dat bij sommigen tot een kerstkaart. En soms komt ook die niet meer. We bereiken de leeftijd dat de dood zich opdringt.”
Onvoorstelbare pijn
Haar moeder en oom Paul, die van kleins af aan een voorname rol in haar leven speelde (“Hij was veel meer dan mijn vader mijn held”) kregen eerder een inreisvergunning voor Amerika dan zij. Toen Lore in 1951 arriveerde, was er al kwartier voor haar gemaakt. Ze kwam terecht in de nabijheid van de Riverside Drive, de weg aan de Hudson die nu haar thuis is.
In haar appartement, twaalf hoog, staat nog altijd de piano van moeder Franzi, die lange jaren op de eerste verdieping van hetzelfde complex woonde. Het is natuurlijk niet de piano uit Wenen. Maar Franzi speelde ook op dit exemplaar Bach en Chopin, ze ving de zoon en dochter van Lore op. In latere jaren aten ze dagelijks samen, moeder en dochter. Over het verleden werd niet veel meer gewisseld. “We lieten het rusten. Niet omdat het pijnlijk was of zo. Ik weet hoe te schrijven, maar praten? Ik heb eigenlijk ook niet met mijn kinderen gepraat over mijn vertrek uit Wenen, over Engeland. In elk geval niet vaak. Ze hebben Other’s Peoples Houses gelezen.”
“De pijn om je kind te laten gaan is onvoorstelbaar”, zou Franzi, terugblikkend op het vertrek van Lore uit Wenen, zeggen in een documentaire die over de kindertransporten is gemaakt. “Daar zijn geen woorden voor.” In hun Amerikaanse jaren zijn ze voortdurend dicht bij elkaar gebleven. Franzi overleed op haar honderdste, in 2005. “Waarschijnlijk de laatst levende moeder die een kind in de trein naar het veilige Engeland zette”, memoreerde The New York Times bij haar verscheiden.
Het merendeel van de meisjes en jongens die deel uitmaakten van de Kindertransporten zagen hun ouders nooit meer terug. En, zoals een Oostenrijkse hulpverleenster later zou zeggen: “De kinderen die niet op transport naar Engeland gingen, werden samen met hun ouders geëvacueerd. Naar Polen. Ze werden vergast.” Tijdens de Holocaust kwamen anderhalf miljoen joodse kinderen om het leven. Lore Segal overleefde quite neatly.
(Januari 2019)
Lore Segal (9 maart 1928) debuteerde in 1961 in The New Yorker met haar eerste korte verhaal. Haar eerste boek, Others People’s Houses, verscheen in 1964 in de Verenigde Staten en een jaar later in Engeland. Het werd gepresenteerd als een roman, maar Segal beschreef haar jaren in Engeland en de Dominicaanse Republiek nagenoeg autobiografisch. Ze permitteerde zich enkele literaire vrijheden en paste de namen van personen aan. In 2018 jaar verscheen er een nieuwe versie met foto’s en een nieuw nawoord.
Segal schreef nog vier andere romans, waarvan de laatste, Half the Kingdom, in 2013 verscheen. Met Shakespeare’s Kitchen (2007) werd ze genomineerd voor de Pulitzer literatuurprijs. Naast romans schreef ze kinderboeken en korte verhalen. The Reverse Bug werd in 2008 bekroond tot Best American Short Story. Ze vertaalde werken en doceerde (literair schrijven) aan verschillende Amerikaanse universiteiten.
In juni 2019 verschijnt van haar: The journal I never kept.
Naschrift:
Lore Segal is op 7 oktober 2024 op 96-jarige leeftijd in haar woonplaats New York overleden.
Lore Segal:
‘Je komt uit de hel
en dan is daar die
glanzende appel’
Kijk dit filmpje, Lore Segal over haar geschiedenis.
Lees hier enkele korte verhalen van Lore Segal in The New Yorker.