De Nederlandse ambassade en de KLM spelen een belangrijke rol in Operatie Pedro Pan. Bij deze stille evacuatie worden tussen december 1960 en oktober 1962 14.048 Cubaanse kinderen door hun ouders naar de Verenigde Staten gestuurd, weg van Castro’s communisme.
Door Twan van den Brand
Midden jaren zestig vertrekt ook Frank Finlay uit Cuba. Hij en Berta zijn door de revolutionairen van Fidel Castro al eens korte tijd achter slot en grendel gezet. Met zijn echtgenote en enkele anderen heeft Frank, geboren als Francisco en vaak aangesproken als Pancho, inmiddels duizenden kinderen het land uitgeloodst, naar Miami. Moeilijk is dat niet voor de vertegenwoordiger van KLM in Havana. Risicovol blijkt het wel.
Zijn eigen zoons Frank jr (18), Jorge en Eduardo (allebei 11) heeft hij eind 1960 uitgezwaaid. En zoals al die andere ouders die hun kinderen wegsturen om te ontsnappen aan Castro’s communisme vertelt Finlay ze vooraf: het is maar voor even, we zullen elkaar snel terugzien. Lang zal de nieuwe leider het niet maken, zo is de verwachting van velen.
“Voor ons begon het als een avontuur, want de scheiding zou niet lang duren”, zegt Jorge. “We waren twee keer eerder in Miami geweest, dus de stad kenden we wel een beetje.” Zijn ouders zien al snel kans op bezoek te komen, enkele malen zelfs, maar vliegen ook weer terug. Ze willen meer kinderen helpen bij hun vertrek, dat zich zoveel mogelijk in stilte, met een zweem van geheimzinnigheid, voltrekt.
Rakettencrisis
De exodus is al lang aan de gang als de Amerikaanse kranten er in maart 1962 voor het eerst over berichten. Tot dan hebben ze op uitdrukkelijk verzoek van de organisatoren gezwegen. In een van de eerste verhalen wordt de naam Operation Pedro Pan gelanceerd. Een verslaggever van de krant Miami Herald denkt daarbij aan de toneel- en romanfiguur die kon vliegen, maar niet wilde groeien.
In oktober 1962 komt er een einde aan de operatie. De aanwezigheid van Russische kernraketten op Cuba leidt tot oorlogsdreiging en het directe vliegverkeer van en naar de Verenigde Staten wordt gestaakt. Dat geldt voor vluchten van KLM en PanAm, de andere maatschappij die veel kinderen heeft overgezet.
Ook een bezoek van de Finlays aan hun drie zoons zit er dan niet meer in. De maanden verstrijken, er gaan jaren voorbij. Jorge krijgt het moeilijker. Er zijn nachten dat hij zichzelf in slaap huilt. Hij mist zijn ouders. “Maar ik heb ook altijd hun moed bewonderd.” Met zijn broers wordt Jorge opgevangen in een katholiek internaat. Dat geldt voor veel kinderen. Anderen krijgen onderdak bij particulieren, een verre tante of vriend van de familie.
Stil netwerk
De Finlays zijn vanaf het begin betrokken bij de deels clandestiene Operatie Pedro Pan. Dat wil zeggen: vanaf december 1960 kort voordat Havana en Washington hun diplomatieke betrekkingen verbreken en de Amerikaanse ambassade dicht gaat.
Door die sluiting komt een einde aan de uitgifte van visums. En dat terwijl de angst voor een communistische indoctrinatie van de jeugd onder een deel van de Cubaanse bevolking met de dag toeneemt. Een vrees die van Amerikaanse kant stevig wordt aangewakkerd.
In alle stilte wordt een netwerk opgezet dat de benodigde papieren in Miami ophaalt en op het eiland verspreidt. In totaal zullen er 14.048 kinderen van 6 tot en met 18 jaar vertrekken. Een exodus die niet verborgen kan blijven voor het regime, al is het maar omdat uitreispapieren door officiële instanties moeten worden afgestempeld.
Castro laat – om door hem nooit opgehelderde redenen – de uittocht zelf ongemoeid. Wel worden verschillende personen uit het ondergrondse circuit opgepakt, waaronder de Finlays. In de beschuldiging gaat het over hulp aan de vijand, over massale kinderontvoering.
Tussenstop Miami
Via Berta zijn de twee in de operatie verzeild geraakt. Zij is lerares aan de Ruston Academy in Havana, waarop vooral kinderen van buitenlanders en gegoede Cubanen zitten. Haar directeur, de Amerikaan James Baker, neemt het initiatief voor het ondergrondse netwerk dat Pedro Pan gaat heten. Hij beseft dat de positie van Berta’s echtgenoot van pas kan komen.
KLM vliegt als een van de weinige maatschappijen in die dagen enkele keren per week vanuit Havana naar Kingston. Eén van die toestellen maakt sowieso een tussenlanding in Miami. Zowel deze vlucht als de rechtstreekse dienst op de Jamaicaanse hoofdstad zit doorgaans mudvol. Vanuit Kingston kunnen de kinderen makkelijk door naar het beloofde land.
Het is aan ‘Pancho’ Finlay om steeds plaats te maken voor een aantal kinderen. Soms, in een vol toestel, vliegen die op de schoot van een onbekende mee. Vanwege het extra gewicht moeten de koffers van de passagiers weleens op een volgende vlucht wachten.
Onraad na Varkensbaai
Als directeur Baker begin 1961 in het kielzog van de diplomaten naar zijn geboorteland terugkeert en daar met priester Bryan Walsh de Amerikaanse kant van Operatie Pedro Pan organiseert, zetten anderen, onder wie de Finlays, het werk in Havana onverdroten voort.
Berta speelt een belangrijke rol bij het verkrijgen en verspreiden van de visums. Maar enkele maanden na Bakers vertrek ruikt ze onraad. Het moet in april 1961 zijn geweest, de maand waarin Cubaanse ballingen, opgeleid en gesteund door de Amerikaanse inlichtingendienst CIA, een vergeefse poging tot een invasie in de Varkensbaai doen. Daarbij vallen zo’n honderd doden. Zeker 1200 contrarevolutionairen worden gepakt. Op het eiland zelf gaan Castro’s troepen op jacht naar ondergrondse cellen.
“Pancho”, zegt Berta in die dagen, “ik maak me zorgen over al die paspoorten en formulieren die we in huis hebben. Ik ga ze naar de Nederlandse ambassade brengen”. Het statige gebouw aan de de Calle 2, in Havana’s chique wijk Vedado, is geen toevallige keuze. De deuren van nummer 411 staan wijd open voor Castro’s tegenstanders. Daar is niet alleen de residentie van Hare Majesteit ondergebracht, ambassadeur Gideon Walrave Boissevain en zijn echtgenote wonen er ook. De Finlays zijn goed met hen bevriend.
Muranohaan
Op de derde verdieping van Calle 2 is een kamer gereserveerd als opslagplaats voor illegale documenten. Zo nu en dan houdt zich er iemand schuil op zijn of haar vlucht voor Castro’s lange arm. Een van de leden van het ondergrondse netwerk heeft de sleutel van de voordeur én van de bewuste kamer. Als hij de gekleurde Muranohaan – Venetiaans glaswerk dat op een tafeltje op de overloop staat – in een bepaalde positie achterlaat, weten de heer en vrouw des huizes dat er iets of iemand in de kamer is verborgen. In het laatste geval moeten ze voor eten zorgen.
Ambassadeursvrouw Maria Soloviev, kleindochter van de Russische tsaarfluisteraar Raspoetin, is onmiddellijk bereid haar vriendin Berta van de documenten te verlossen. Het is net op tijd.
Enkele dagen later staan militairen bij de Finlays voor de deur en halen het hele huis overhoop. Ze vinden niets, maar de beide echtelieden worden meegenomen, verhoord en gedurende enkele dagen opgesloten. Als ze weer vrij komen, gaan ze onvervaard verder.
Staatsopvoeding
Door de mislukte invasie bij de Varkensbaai neemt de animo voor Operatie Pedro Pan toe. De couppoging heeft Castro definitief in de armen van het communisme gedreven, constateert ambassadeur Boissevain. Hij stuurt een bericht naar het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag over ‘een decreet nopens een van staatswege verplichte opvoeding’ voor kinderen vanaf drie jaar. Ze zullen aan het ouderlijk gezag worden onttrokken, aldus het stuk, dat ontvreemd lijkt te zijn uit de burelen van de regering en door Castro’s tegenstanders op grote schaal in de straten van Havana wordt verspreid. Het zorgt voor stevige onrust onder de bevolking.
Pas decennia later zal blijken dat het ‘decreet’ een verzinsel is van de in Havana actieve accountant en CIA-agent Antonio Veciana. De Amerikaanse inlichtingendienst bemoeit zich sowieso driftig met ‘het rode gevaar’ in Cuba en al evenzeer met Operatie Pedro Pan. Hoe driftig? De feiten zijn ruim een halve eeuw later nog schimmig. Zo af en toe gaat er een tipje van de sluier omhoog.
Eerder genoemde Veciana bracht in 2017 zijn memoires uit: Trained to Kill. Daarin vertelt hij over zijn opvoedingsdecreet dat Operatie Pedro Pan vaart gaf. “Het was niet mijn bedoeling families te verscheuren. Het spijt me dat ik mensen pijn heb gedaan. Mijn doel was het slechts om de onvrede stimuleren, de instabiliteit van het regime te bevorderen en dat regime ten val te brengen.”
Veciana laat zich er niet over uit of de organisatoren van de operatie op de loonlijst van de CIA stonden. Daar is veel over gespeculeerd. Beschuldigingen zijn nooit hard gemaakt.
Nooit meer terug
Berta en Frank Finlay – allebei vijftigers – besluiten na hun vertrek uit Havana en de hereniging met hun kinderen in 1964 in Miami te blijven. Zij gaat daar lesgeven op een school, hij kiest voor het zakenleven. Berta overlijdt in 1989, haar echtgenoot een jaar later.
Jorge woont er nog altijd met vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hij is, net als zijn ouders, nooit teruggeweest naar Cuba, het land waar voor zijn overgrootvader een standbeeld is opgericht. Dr Carlos Finlay ontdekte in 1881 de rol van de mug bij het overbrengen van de gevreesde gele koorts en geldt als een van Cuba’s helden, ook voor het communistische regime.
Dit verhaal is gebaseerd op correspondentie met Jorge Finlay, dossiers van het Nationaal Archief in Den Haag (betreffende de Nederlandse ambassade in Cuba en KLM), vrijgegeven CIA-berichten, het familiearchief Boissevain, literatuuronderzoek en uitgebreid mailverkeer met José Amaro van de Operation Pedro Pan Group in Miami, waarin de kinderen van de exodus zich hebben verenigd. Deze bijdrage is een aanvulling op het verhaal dat ik eerder voor het Historisch Nieuwsblad schreef en dat vooral de rol van de Boissevains bij Operatie Pedro Pan belichtte.
Meer lezen over de rol van ambassadeur Boissevain, het bijzondere optreden van zijn echtgenote (‘een enigszins instabiel karakter’) bij de CIA en Operatie Pedro Pan? Kijk dan op deze site onder het tabblad Verhalen bij ‘Ontsnapt aan Castro’ of klik simpelweg hier.
Hier vind je de inleidende blog bij dit verhaal