De 5-jarige Alodia Witaszek was een geschenk voor de Führer. En zij niet alleen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog haalden de nazi’s vele tienduizenden blonde, blauwogige kinderen weg uit de veroverde gebieden, vooral in oostelijk Europa. Ze moesten zich onder dreiging van de zweep aanpassen. Hun verleden werd zoveel mogelijk uitgewist. Ze leerden een nieuwe taal, kregen een andere naam. Opgevoed in Führergetrouwe gezinnen zouden zij het Arische ras versterken.
De grote kinderroof stond onder leiding van Heinrich Himmler. “Ik ben van plan het Germaanse bloed in de hele wereld op te halen, te roven en te stelen waar ik maar kan”, zo maakte de SS-chef in 1938 duidelijk aan zijn manschappen. Hij spoorde ze voortdurend aan oog te hebben voor “het goede bloed”, dat alleen Duitsland toebehoorde. Polen zou het zwaarst lijden onder Himmlers rooftocht.
Alodia, geboren in Poznan, kreeg als nieuwe naam Alice Wittke. Ze kwam terecht bij pleegouders in Stendal, ten noorden van Maagdenburg. De Duitsers hingen haar vader op. Moeder Halina zou Auschwitz en de dodenmars overleven. Vervolgens ging zij wanhopig op zoek naar haar verdwenen dochter.
Lees hieronder mijn verhaal over de kinderroof uit Historisch Nieuwsblad van januari 2024.
Klik op de pagina’s voor een leesbaar formaat.