Ze kwam uit Dordrecht.
En liet een spoor van nattigheid achter.
In de gang, in de kamer.
Buiten was het niettemin droog.
Zij lekte.
Althans, haar flesje bronwater.
Drup, drup, plons.
Haar wangen begonnen te gloeien.
Toen moesten de onderhandelingen nog beginnen.
Ze kwam om een Joodse Man te kopen.
Het schilderij van de Bossche schilder Frans Kops (1873-1951).
Dat ging aarzelend, zonder dat het vervelend werd.
“Goh, het is hier prachtig”, vond ze.
Hup, had ze weer een paar tientjes van de vraagprijs af.
Het schilderij was voor haar oude moeder.
Die meent dat ze joods is.
Zij, de dochter, gelooft daar helemaal niks van.
Voorlopig zou het evenwel bij stiefvader komen te hangen.
Hij lijkt op de Joodse Man van Kops.
Waarschijnlijk zou hij op afzienbare termijn naar een verpleeghuis moeten.
Stiefvader, niet die Joodse Man.
“Die doen we nooit weg.”
Het gaat niet zo goed met stiefvader.
Als hij is verhuisd, dan zal de olieverf naar moeder gaan.
Moeder die joods is.
Of niet.
Daar kwamen we gedurende de onderhandelingen niet achter.
Uiteraard liet ik de prijs bij elk beklaagd oudje ook nog eens zakken.
Gevoelig type als ik ben.
Ik werd beloond.
Mijn eerste compliment van dit jaar heb ik binnen.
Toen ze afscheid nam gaf ze me een foldertje.
Op de voorzijde stond: Je bent bijzonder.
Uiterst aardig natuurlijk.
En ze was heus niet van de Jehova’s, zei ze.
Dat bleek te kloppen.
Toen ik het ding omdraaide las ik: Dordtse Evangelisatie.
Die wordt, zag ik later op de site, gesponsored door een grutter, de Plus.
Schietgebedjes halverwege kapucijners en Calvé.
De lekkende Spa had ze vast daar gekocht.
Minnetje.
Ik toonde haar stilletjes een ander geloof.
Deed een AH-tasje om haar lek.