Frans Bevers ontwierp meer tentoonstellingen dan wie ook in Vlaanderen en Nederland, noteerde vakblad Museumpeil  Tegenwoordig geeft hij ‘het vak’ en zijn ideeën door. Zijn bekentenis: “Ik ben een heel slechte museumbezoeker.”

Door Twan van den Brand

 

Waar Frans Bevers is, arriveert met enige regelmaat ook de geest van Percival Bartlebooth. Hij komt overwaaien uit Parijs, huist daar in de Rue Simon Crubellier nummer 11, op de derde etage. Voor de preciezen onder de lezers: ter linkerzijde van het trappenhuis.
Bartlebooth is de hoofdpersoon in de experimentele roman La vie mode d’emploi, in het Nederlands vertaald als Het leven een gebruiksaanwijzing. Auteur Georges Perec, diens magnum opus, ze inspireren Bevers, en dat doen ze al heel lang. Natuurlijk, er zijn meer inspiratiebronnen, veel meer. Maar zelfs als hij op het smalle, soms schurende zadel van zijn racefiets zit en, zoals vijf jaar geleden, 6231 kilometer dwars door Amerika rijdt, denkt hij aan Perecs grote verhaal dat uitwaaiert in details.

Dirgent Frans Bevers
**Een kortere versie van dit verhaal stond in cultureel magazine Zuiderlucht (oktober 2019). Rechts de foto die John van Hamond maakte van Frans Bevers.

Vergeelde stukken maken duidelijk dat Perec stille invloed had op de museale wereld. Pak NRC Handelsblad van 27 april 2001 er maar eens bij. Daarin gaat het over de juist opgeleverde vernieuwing van het Rijksmuseum voor Volkenkunde – tegenwoordig Museum Volkenkunde – in Leiden. Het was een miljoenenklus waar Bevers met zijn bureau Opera jaren aan werkte.
De krant duidt: “Leidraad bij de opstelling was het boek Het leven een gebruiksaanwijzing van de Franse schrijver Georges Perec, waarin vanuit een huis in Parijs via verhalen over bewoners, kamers en appartementen grote sprongen in tijd en plaats worden gemaakt. Het boek heeft een rode draad in de vorm van de hoofdpersoon, de reiziger Percival Bartlebooth. Zo’n verbindend element zochten de ontwerpers in de ontmoetingen tussen verschillende culturen.”

Oog voor detail
De invloed van Perec rechtvaardigt nadere illustratie. Bartlebooth mag daar aan de Rue de Simon Crubellier 11 de centrale figuur zijn, op de zesde etage rechts woonde wijlen Gaspard Winckler. Zie hoe de schrijver schildert, met oog voor detail:

Van de drie kamertjes waarin Gaspard Winckler bijna veertig jaar geleefd en gewerkt heeft is niet veel meer over.
Zijn weinige meubelstukken, zijn kleine werkbank, zijn decoupeerzaag en zijn minuscule vijltjes zijn verdwenen.
Aan de muur van zijn slaapkamer, tegenover zijn bed en naast het venster, hangt niet meer het vierkante schilderij
waar hij zoveel van hield: het stelde een wachtkamer voor waarin drie mannen zaten. Twee van hen stonden rechtop,
bleek en vet, in geklede herenjassen, met op hun hoofd een hoge hoed die op hun schedel geschroefd leek te zijn.
De derde, die ook in het zwart gekleed was, zat bij de deur in de houding van een meneer die iemand verwacht en
was bezig nieuwe handschoenen aan te trekken waarvan de vingers precies om de zijne pasten.

Op de beginpagina’s van zijn boek citeert Perec de door hem zo bewonderde expressionist Paul Klee, op zijn beurt een schilder die schreef: “Het oog volgt de wegen die in het werk voor hem gebaand zijn.”
Dat citaat mag voor elke tentoonstellingsontwerper een credo heten. Voor Bevers is het dat sowieso. “Je moet de blik van de bezoeker regisseren”, vindt hij. Vervolgens, als het gaat over de benodigde kwaliteiten: “Het is niet de vraag welke eigenschappen je als ontwerper nodig hebt, maar wat je als bureau in huis moet hebben om het verhaal van het museum te vertellen. Het begint ermee dat je oprecht geïnteresseerd moet zijn. Luister goed, ga uit van de inhoud, vertaal je boodschap met de juiste media naar de doelgroep, doorzie het ruimtelijke effect, breng met heldere ingrepen structuur aan en schep hiërarchie.”

Design Academy
Bevers dirigeert het oog. Hij voelt zich conceptontwikkelaar en regisseur. Museumpeil, het vakblad voor museummedewerkers, schreef enkele jaren geleden over hem: “Er is waarschijnlijk niemand in Vlaanderen en Nederland die zoveel tentoonstellingen heeft gemaakt als Frans Bevers.”
Hoeveel hij er in binnen- en buitenland heeft ontworpen? “Vooropgesteld: ik deed het samen met mijn zakelijk partner Lies Willers, met andere mensen van Opera. Als ik zeg enkele tientallen klinkt dat als twintig. Het zijn er veel meer geweest. Meer dan zeventig. Dat is een beter aantal.”
Er zijn de voorbije jaren geen nieuwe tentoonstellingen aan toegevoegd. Maar wie weet. Bevers is in maart zeventig jaar geworden. De Bosschenaar, geboren in het nabije Boxtel, opgeleid aan St. Joost in Breda en de Tilburgse Academie van Bouwkunst, doceert nog enkele dagen per week aan de Design Academy in Eindhoven en de Haagse kunstacademie. Het was mede aanleiding voor de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers om hem onlangs de tweejaarlijkse BNO Piet Zwart Prijs toe te kennen. Hij wás “aanjager voor de ontwikkeling van het vakgebied” en ís als docent een belangrijke erflater van vak en ontwerpmentaliteit.

Dirigent van het oog
**De vernieuwing indertijd van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden was een miljoenenklus. Foto Opera.

Bevers beseft heus dat werken ooit ophoudt. “Maar ze vragen me nu nog elk jaar.” Hij ervaart het als een zegen omdat de rust niet in zijn kont wil komen. Een kont die ook veel op het smalle zadel zit. Als gezegd fietste hij in 2014 dwars door de Verenigde Staten, van west naar oost. Gemiddelde snelheid 27,5 kilometer per uur. Hij schreef er Dagboek Amerika over.
Nu het hier toch even over fietsen gaat, is Pijn in het peloton het vermelden waard, het boek dat hij vorig jaar met Pieter Cramer schreef. Interviews over beruchte wielerblessures en overige ellende.

Jaren van de ommekeer
Weg van de fietser, terug naar de ontwerper. Diens beginperiode, de jaren tachtig van de vorige eeuw, bood ongekende kansen. Het waren in elk geval in Nederland de jaren van de ommekeer, waarin tentoonstellingen ontwerpen een vak werd. Tot die tijd was dat, licht gechargeerd, het werk van de conservator, ondersteund door een handige Harrie die toevallig voorbij kwam. Toen bezoekersaantallen en publieke waardering een rol gingen spelen bij het verdelen van subsidiegelden kwam er meer aandacht voor de opbouw van ‘het verhaal’.
Opera verwierf projecten waar soms jaren van voorbereiding en ontwikkeling in gingen zitten. “We waren geen ontwerpers die zeiden: zo moet het per se worden. We doorliepen stapsgewijs een proces met de betrokkenen, zodat het leek alsof de inrichting op een heel natuurlijke wijze ontstond.”
Zo doet Bevers dat nog steeds met zijn studenten. Meer begeleiden dan sturen. “Ik weet meestal heel goed wat ik wil. Maar het is de kunst om het zo te verpakken dat niemand het door heeft. Hoewel, dat klinkt wat té parmantig. Laat ik het zo formuleren: het is soms verstandig om niet meteen te zeggen wat je wilt, maar om mensen mee te laten groeien. Zeker jonge, internationale studenten. Geef ze de kans zelf na te denken. Ik leer ook van hen.
Met de herinrichting van het Rijksmuseum voor Volkenkunde ging het indertijd net zo. Daar liepen wel tien of twaalf conservatoren rond die het niet steeds met elkaar eens waren. Dat zorgt voor een spanningsveld. Dan ontwerp je éérst het proces – hele schema’s hebben we gemaakt – en daarna pas de expositie.”

Frans Bevers: dirigent van het oog
**Ceramic Study Galleries, Victoria & Albert Museum, Londen. Foto Opera

Opera was internationaal al gekend sinds de inrichting van het Garden Café van het New Yorkse Museum of Modern Art (MoMA, 1995). De vernieuwing in Leiden, een miljoenenklus, bracht na de eeuwwende nóg meer aandacht van over de grens. “We zijn er een maatje groter door geworden.”
Het waren niet alleen culturele instellingen die aanklopten. De Hema kwam langs. “Als je dat in Leiden kunt, kun je ook onze winkelvloer beter maken, zei een directielid.” Het Amsterdamse Emma Kinderziekenhuis was een andere onverwachte klant.
Maar het leeuwendeel van het werk werd gegund door musea. Het Victoria & Albert Museum in Londen, The British Museum en British Library, musea in Denemarken, Zweden, Korea, de Emiraten; de rij is langer. Bevers, die internationaal ook doceerde en adviseerde: “Ik voel me in de culturele omgeving het meest thuis. De mentaliteit sluit aan, het is geen keiharde commerciële competitie, een heel ander speelveld dan de retail wereld.”

Ongedurig bezoeker
Hoewel thuis in de cultuur is hij een ongedurig museumbezoeker. “Een hele slechte zelfs. Slecht in de zin dat ik er snel doorheen wil. Ik moet echt door een verhaal worden gegrepen om wat langer stil te staan. Misschien ben ik daarin niet zo’n uitzondering. Dus als ze mijn aandacht vangen, kan dat zomaar bij meer mensen gebeuren.
Natuurlijk kijk ik wel anders dan de gemiddelde bezoeker. Ik analyseer, let op het licht, de ruimte, de typografie, het taalgebruik, de materialen, op heel veel meer. Zo registreer ik het overal. Ik kan je zeggen: in Nederland is het niveau van de ontwerpen hoog.”
In 2012 droegen Bevers en Lies Willers de leiding van het in Amsterdam gevestigde Opera over. Ze zijn elkaar vervolgens niet uit het oog verloren. Binnenkort werken ze weer nauw samen. Vanwege een boek dit keer, over hun vak,  waarin gesprekken met internationale deskundigen en ander materiaal worden gebundeld. Tot nu toe is de boekencollectie over tentoonstellingsbouw een betrekkelijk schamele.
Of de bewonderde Georges Perec en wie weet Percival Bartlebooth dat nieuwe werk zullen binnenwaaien? Hun geest is vast en zeker al onderweg.

 

Zuiderlucht lezen? Klik hier