Verslag van een bijzondere ontmoeting met de doodgewaande judoka Willy Wilhelm. Ik deel het verhaal nog maar eens met de wereld van twan. In de actualiteit is er vier jaar later nagenoeg niets veranderd.
Door Twan van den Brand
Willy Wilhelm was een grote jongen. 1 meter en 98 centimeter lang. Hij woog meer dan honderdtwintig kilo. Een gewicht dat wel eens wilde variëren. Tien kilo erbij, tien eraf. Willy was sterk als een beer.
Hij judode. En dat deed hij goed. In 1981 werd hij tweede van Europa in de open klasse, in 1983 tweede van de wereld. Het jaar daarop kreeg Willy tijdens de Olympische Spelen in Los Angeles al in de eerste ronde een gooi, van een Joegoslaaf. Dat was minder goed. Maar in 1986 stond de beer er weer. Europees goud bij de zwaargewichten.
Willy hield een traditie in ere. Anton Geesink, Wim Ruska, Peter Adelaar, vervolgens Willy Wilhelm.
Daarna, na het goud van ’86 in Belgrado, werd het stil. In 1993 keerde Willy terug op de mat. Even. Hij deed een verkorte cursus trainer/coach, maar haakte voortijdig af. Niettemin verkondigde Willy dat hij assistent-bondscoach wilde worden. Voor welk land maakte hem niet uit.
Hier en daar werd besmuikt gelachen. Ha, hij een leermeester? Willy werd inderdaad geen bondscoach. Hij verdween. Adieu sportwereld. Het grote publiek zou hem al snel vergeten. Willy wie?
Zij die zich de judoka nog wel herinneren hebben geen zicht op zijn lot, leven of verscheiden. Al meer dan een decennium is hij uit beeld. Terwijl de jaren verstrijken doen wilde verhalen de ronde. Ze gaan over de Wallen, waar hij als uitsmijter heeft gewerkt, over penoze en drugs, over ander kwaad. Het gerucht voert naar Portugal. Willy heeft moeten vluchten. En dan het einde van zo’n verhaal: hij ligt ergens in diep water. Met een blok beton aan zijn voeten. Een afrekening.
Zoiets heet een broeierige scenario? Is dat wat volgt een requiem? Is Willy, in Den Bosch geboren op 16 september 1958, vroegtijdig naar het eeuwige vertrokken?Laten we eens kijken naar een judoka die herinnering is.
Rostock
Waar te beginnen? In Rostock. Het Europees kampioenschap van 1982 draait uit op een lichte deceptie. Het jaar daarvoor heeft Willy zilver gewonnen. Nu wordt hij vijfde.
Het is zeven jaar voor de Muur omver tuimelt. Judoka’s en journalisten zijn ’s nachts met een bus van Oost-Berlijn naar Rostock gereden, de dan nog troosteloze havenstad in het noorden van de DDR. Een rit over donkere wegen. Het toernooi duurt vijf dagen en levert geen medaille op. Ook vanwege een beenblessure overheerst somberheid.
Op de weg terug, passeert het grote gezelschap te voet Checkpoint Charlie, de grensovergang tussen Oost- en West-Berlijn. Willy van honderdentwintig kilo zit op de rug van assistent-bondscoach Willem Ruska. Vanwege zijn blessure. De Oost-Duitse grenswachten laten het gezelschap ongemoeid passeren, de mond ver open gezakt. Kolos draagt reus. De Amerikaanse militair die in de Koude Oorlog gewend is om iedereen met een ferm Welcome in the free world in de westelijke sector te begroeten, zwijgt. De vrije wereld buigt voor deze gestapelde zwaargewichten. De Muur wijkt in 1982 voorzichtig, nog slechts voor even.
Ruska geniet van het respect. Willy snuift op zíjn manier. Hij wordt letterlijk gedragen door een veelvoudig kampioen die hij adoreert. Een winnaar van Olympisch goud die ook in latere jaren met groot gemak de jonkies van zich afgooit. In Rostock is dat bij de training een keer mislukt, zo wil het verhaal dat wordt verteld. Achter de hand weliswaar, want Ruska’s toorn is gevreesd. Het schijnt dat Willy zijn grote voorbeeld heeft gevloerd en dat is slechts weinigen gegeven. Toch nog een succes in Rostock dus, zij het in de coulissen.
Los Angeles
Bij de Olympische Spelen van 1984 behoort Willy, 25 jaar jong, tot de favorieten voor een plaats op het podium. Het jaar daarvoor heeft hij de zilveren medaille gehaald tijdens het wereldkampioenschap in Moskou. In de finale aldaar heette zijn tegenstander Yasuhiro Yamashita. Een legende uit het land waar judo religie is, Japan. Een onoverwinnelijk sportman, gezegend door de goden.
In LA staat Willy in de eerste ronde tegenover een Joegoslaaf. Ene Radomir Kovacevic. Nota bene een boezemvriend van Yamashita en ook op de tatami in Japan geschoold. “Jammer dat ik meteen zo’n sterke tegenstander tegenkom”, zegt Willy vooraf.
Ik ken hem dan al lang. Willy judoot, ik volg hem voor de krant: Rostock, Den Haag, Parijs, Maastricht, Moskou, Luik, Los Angeles, elders.
Een grote jongen, beetje naïef.
Hij wilde buiten de sporthal zijn rug nog wel eens extra rechten en zijn breedte laten zien om deze of gene te intimideren.
Het zal best indruk hebben gemaakt.
Vuist op tafel. Een dreigend woord.
Stoer, maar voor wie hem een beetje kent eigenlijk niet heus.
Als hij op de mat staat en zijn tegenstander met boze blik probeert te imponeren, oogt dat als amateurtoneel.
Daar trapt geen mens in.
Misschien komt het door zijn lichtblonde haar en pluizige bovenlip.
Op de mat lijkt hij aaibaar.
Anders dan die kwaaie, lompe Russen, de hautaine Fransen of immer beleefde doch ondoorgrondelijke Japanners.
Een zwaargewicht die behalve aaibaar twijfelaar is.
Vooral twijfelaar aan zichzelf.
Willy uit Den Bosch – later woont hij in Waalwijk en Tilburg – staat daar op de Olympische mat dus tegenover Kovacevic. En zoals gezegd, hij houdt niet van sterke tegenstanders aan het begin van een toernooi. Zo’n eerste ronde moet een opwarmbeurt zijn. Gaat het goed, dan ligt een medaille in het verschiet.
Maar in de hete augustusmaand van ’84 gaat het niet goed. De Joegoslaaf veegt zijn tegenstander de hal uit. Tsja, zegt de verliezer even later: “Ik was er niet helemaal bij”.
Willy vlucht in een excuus. Daags tevoren heeft zich in LA een achtervolging met schietpartij afgespeeld en hij is ooggetuige geweest. Niet Kovacevic, maar de kogelregen heeft hem uit zijn evenwicht gebracht, zegt hij dan.
Pas jaren later zal Willy toegeven: “Bij de Olympische Spelen van 1984 was ik compleet vergeten waar ik voor gekomen was. Ik kon dat gigantische spektakel stomweg niet aan. Alles kon en mocht opeens. Ik was een klein kind in een groot pretpark en kon niet van de overal lonkende snoepjes afblijven.”
Inderdaad, in ’84 heeft dat óók in de krant gestaan. In de vorm van een onschuldig bericht. ‘Beer Wilhelm als mascotte’. Van de Nederlandse hockeysters wel te verstaan. Zelf noemt hij zich ‘de grootste supporter’ van, laten we zeggen, de snoepjes.
Terug in Nederland begint het leed. Willy belandt met bloedvergiftiging aan het rechterscheenbeen in het ziekenhuis in Den Bosch. Een half jaar later, hij is tussendoor in Seoel nog wel even wereldkampioen bij de militairen geworden, alwéér kampioen, volgt het bericht dat hij rust neemt. “Mijn conditie is niet goed genoeg. Maar ook geestelijk ben ik nog geen honderd procent.”
Tijdens het Nederlands Kampioenschap dat in januari 1985 in Veenendaal wordt gehouden, spreekt de judokolonie schande over zijn absentie. Die Wilhelm is een lafaard.
“Ik ben geen lafaard”, reageert hij. “Ik ben gewoon de beste van Nederland. Maar als iemand zich niet honderd procent voelt, moet hij niet op de mat verschijnen.” Hij krijgt ruzie met bondscoach Chris de Korte.
Het laat onverlet dat hij het jaar daarop, en tot ieders verrassing, in Belgrado Europees goud wint. Een medaille die hij viert met twee liter bier, goed voor de stevige dopingplas die aanvankelijk niet wil lukken.
Willy, laat dat duidelijk zijn, kan echt wel judoën. Een sportpsycholoog heeft bovendien zijn geest gekneed. “Tussen het bewuste en het onbewuste zit een zeef met zeven gaatjes”, praat de judoka hem na. “De zeef moet dicht, want het onderbewuste leidt af.”
Waalwijk
In 1987 stopt Willy met judo. Nog geen dertig jaar oud. Een zwaargewicht zou in de bloei van zijn carrière moeten zijn, maar híj heeft last van een hernia. Het afscheid knaagt aan hem. Weg uit de aandacht waar hij zo van heeft genoten.
Vier jaar later zegt hij, vanuit de huiskamer te Waalwijk: “In mijn droom zie ik mezelf staan, keurig in judopak. Ik probeer bij de andere judoka’s te komen, maar elke keer als ik er bijna ben, loop ik tegen een onzichtbare glazen wand aan. Ik kan de selectie niet meer bereiken. Ik hoor er niet meer bij. Dan slaat de weemoed toe.”
Dat klinkt nog verrassend origineel. Als het verder gaat, doet hij uitspraken waarin weinig respect voor zijn naasten doorklinkt. Willy praat over de adoratie die hem in Japan ten deel valt. Hij is dan al even worstelaar. Judo vaarwel, maar voor het mooie geld dat worstelen oplevert wil hij de pijn van de hernia wel trotseren, zijn gezondheid riskeren. “Ik ga me in Japan vestigen. Mijn vrouw wil het niet, maar of het nu met of zonder haar is: ik ga. En dat weet zij ook. Vroeger zei ik tegen mijn vrouw: ‘Eerst komt het judo dan kom jij’. Nu zeg ik: ‘Eerst komt Japan, dan kom jij’. Ik wil erkenning en waardering.” Die mist hij in eigen land.
Willy zal nooit naar het verre oosten verhuizen. Hij gaat er wel naar toe om te worstelen, met een gezelschap vechtsporters dat dan al flirt met het kwaad of dat nog zal doen. Een foto uit 1990 brengt dat in beeld. Daarop staat hij te midden van de Japan-gangers, onder wie zijn idool Ruska.
Het is de schaduwzijde van Amsterdam die hier poseert. Veelvoudig worstelkampioen Chris Dolman komt voor in het dossier van gangsterbaas wijlen Klaas Bruinsma. Freefighter Dick Vrij en nog zo’n spierbundel, Freek Hamaker, worden later door justitie gelinkt aan respectievelijk Dino Soerel en Willem Holleeder, inmiddels allebei in het gevang.
Ook Tonnie van Maurik staat erbij, de sportschoolhouder van de Oudezijds Voorburgwal. Hij zal in april ’93 voor het Altea Hotel in Duivendrecht worden geliquideerd. Maîtresse Pinny S, een voormalige prostituee die na tien jaar zijn mishandelingen beu was, wordt als opdrachtgeefster beschouwd.
Ten tijde van die aanslag is Willy met worstelen gestopt. Het zal nog even duren eer de verhalen opduiken dat het ook met hem faliekant mis is gegaan. Ruska spreekt in een interview uit 2000 met het blad Sport International over ‘wijlen Willy Wilhelm’. Meerdere hersenbloedingen verhinderen dat de voormalig Olympisch kampioen daar toelichting bij kan geven. (***in 2015 aangevuld: Wim Ruska is begin dit jaar overleden***)
Ook op internet circuleren berichten over Willy’s overlijden. Achter zijn naam verschijnen de letters R.I.P.
Voormalige trainers, verschillende leden van de kernploeg uit de jaren ’80, anderen, ze hebben Willy al lang niet meer gezien. Niks van hem gehoord. Eerlijk gezegd niet heel erg naar hem gezocht. Ook zij hebben opgevangen dat hij moest vluchten, werd achterhaald en …..
Geliquideerd? Dat is klinkklare onzin, zo ontdekt Rob Henneveld als hij in Carvoeiro, in de Algarve, een café binnenwandelt. Het is de laatste avond van zijn vakantie. Het moet in 2005 of 2006 zijn geweest. Henneveld, inmiddels sportschoolhouder in Maassluis, heeft in het verleden met Willy deel uitgemaakt van de kernploeg. Hij herkent de gastheer en entertainer van de Round Up Saloon, Big Will, onmiddellijk. De begroeting is hartelijk. Het wordt een ontmoeting van herinneringen ophalen, van sterke verhalen.
Twee jaar later, als Henneveld het lokaal nog eens aandoet, zoekt hij vergeefs naar zijn oude ploeggenoot. Het leidt opnieuw tot de vraag: waar is Willy?
Carvoeiro
Eind oktober 2011. Zon en regen wisselen elkaar af. De temperatuur blijft ook ’s avonds boven de twintig graden. De herfstvakantie zorgt nog voor enige aanloop in Carvoeiro, het dorp dat gedurende de zomer een heuse toeristenfuik aan de Portugese zuidkust is. Over enkele weken wordt het hier pas echt een dooie boel.
Winkeliers, caféhouders en restaurateurs leven toe naar het einde van het seizoen. In november laten de meesten van hen de rolluiken neer, overwinteraars of niet. Dan zijn zíj, de uitbaters, toe aan vakantie. Tot volgend jaar maart. Dan begint het uitputtende seizoen weer van voren af aan beginnen.
Ook Willy is moe van zeven maanden lang zeven dagen per week toeristen ontvangen. Hij zit op een stenen trap, die voert naar de appartementen boven de Round Up Saloon. In zijn hand een kolossale klomp die hij glad probeert te schuren. Het andere exemplaar staat aan zijn voeten. Later die dag zal een Portugese kunstenares de schuiten meenemen om ze met een origineel motief te kleuren.
Haast hoeft ze niet te hebben. Willy kan in elk geval aan zijn rechtervoet even geen klomp verdragen. Hij is gestoken door een spin. Het gif dat achterbleef is er door de dokter uitgesneden. De wond wil maar niet helen. Een passerende Duitse grapjas wijst op het verband. “Je moet niet je voet, maar de klomp passend maken.”
De andere pijn, die aan zijn schouder, elleboog, andere gewrichten, is niet zichtbaar. Die is het resultaat van jaren van topsport. Van een carrière waarin hij heeft geoogst, maar waar hij ook naar eigen oordeel te weinig uit heeft geperst. Hij had er meer voor kunnen doen. Zwaargewichten willen wel eens lui zijn. Willy was het zeker. Trainen vond hij een noodzakelijk kwaad, het applaus prettiger dan de inspanning.
Acht jaar geleden heeft hij zich in de baai van Carvoeiro laten dopen. Dat maakt hem, vindt hij zelf, tot een andere Willy. Een christen, vrij van welke kerk dan ook. Wat het betekent, is aan anderen lastig uit te leggen. In elk geval leest hij trouw in de bijbel, het boek dat hem een ongekende innerlijke rust brengt. Dat hem wegtrekt uit de waan van de dag, hem laat dromen.
Die rust wordt door mijn onverwachte bezoek ernstig verstoord, maakt hij duidelijk, zittend op de trap , schurend aan zijn klomp. Ontstemde blik, boze woorden.
“Ga weg”, zegt Willy.
Hij wil niet praten.
“Schrijf liever over God.”
Dan doen we al heel lang.
“Mooi.”
Kunnen we het dan nu over jou hebben?
“Nee.”
Weet je dat je in Nederland door sommigen dood wordt gewaand?
“Graag zo laten.”
Heb je iets te verzwijgen?
“Onzin, ik heb niks te verbergen.”
Willy wil niet vertellen over het leven dat voorbij is. Niet over de sport, niet over andere besognes van weleer. Gedaan is gedaan. Hij heeft geen knipsel of trofee meer in zijn bezit. De relatie met Nederland blijft beperkt tot zijn kinderen en kleinkinderen.
Hij gromt en bromt. Over het heden valt ook niks te melden. Nou vooruit, na zijn advies van ‘wegwezen’ wil hij wel iets kwijt over een verhaal rond Magere Hein die hem in de houdgreep zou hebben genomen.
In de winter van 2007/2008 viert Willy vakantie in Fortaleze. Het is een traditie. Na een inspannend seizoen van dienstbaarheid aan de toerist en de eigen portemonnee drie of vier maanden uitpuffen in Brazilië, met zijn huidige echtgenote. Een beetje werken ook. Zakenpartner Hardy Gauer, eigenaar van de Round Up Saloon, doet daar in onroerend goed.
De vakantie wordt die winter verstoord door een telefoontje van Gauers dochter. Naar de Algarve is het gerucht overgewaaid dat Willy het leven heeft gelaten. Ook al zo’n verhaal over zijn dood waarvan de herkomst onmogelijk valt te achterhalen.
In een Engelstalige internetkrant die in Carvoeiro verschijnt helpt Willy het bericht even later de wereld uit: “Mensen hebben gehoord dat ik door krokodillen ben opgepeuzeld danwel op een boot ben omgekomen. Ik haat boten. Iemand anders hoorde dat ik in coma ben geraakt op het strand.”
Redactrice Daisy Sampson haalt, zo maken haar zinnen duidelijk, opgelucht adem. “Iedereen mag blij zijn dat Big Will ook in de toekomst op zijn klompen en met zijn rare hoeden tijdens zomerse avonden voor de Round Up Saloon te vinden zal zijn. Want: Carvoeiro zou zonder hem niet meer hetzelfde zijn. Toch?”
Willy lacht er om. Zoals hij ook lacht om de verhalen vanuit Nederland. Op de vlucht voor de Amsterdamse onderwereld, met betonnen blokken aan de enkels in een oceaan gedumpt?
Hij wijst op de zoekmachine Google en de social media die mij bij hem aan de trap hebben gebracht. Dacht je nou echt, zegt hij, dat je foto’s van mij kunt vinden op Facebook als ik op de loop zou zijn? Dat je een filmpje van mij, zingend in het café, op Youtube zou aantreffen als ik me moet verschuilen? Dat ik een tent, waar ook veel Nederlanders komen, ga runnen?
Als hij iets te verbergen zou hebben, als hij op de vlucht zou zijn, zou dat allemaal toch wel heel erg dom zijn.
Op het grommen en brommen volgt toch een soort van gesprek. Willy kent de jongens die geuren naar geweld, maar maakte indertijd geen deel uit van een duistere zijde. Wat anderen ook mogen beweren, dat blijft zijn versie. “Ik ben daar op de Wallen voor de anderen het Brabantse boertje gebleven. Als je het van de positieve kant bekijkt: ik heb geluk gehad. Ik ben niet in de criminaliteit terechtgekomen én ik ben niet geliquideerd. Ik heb geen problemen met wie dan ook. Nooit met justitie in aanraking geweest. Niks te vrezen.”
In 1998 is hij na een vakantie in Carvoeiro blijven hangen. Hij kon zijn boeltje snel pakken. Gescheiden, voor de tweede keer. Puberende kinderen uit het eerste huwelijk achterlatend. “Ik zou het nooit meer zo doen. Maar ja, dat besef is pas van de laatste jaren.”
Voor zijn definitieve vertrek naar de Portugese zuidkust en na zijn tijd als portier in Amsterdam en Deventer, werkt hij een tijd in de haven van Hamburg. Voor een steigerbouwer. Als bodyguard en bewaker.
De volgende avond, de avond na de ontmoeting in het trapportaal, staat Willy groot te zijn voor de Round Up Saloon. In het centrum van het vakantieoord, nabij de baai waar een stevige wind golven op het strand laat slaan. Maar zijn hoed, een kleintje, geen sombrero deze keer, blijft ongrijpbaar voor de storm.
Jarenlang proostte hij continu met de gasten. Willy schraapte in die tijd bovendien zijn bord goed leeg. Dat bezorgde hem een gewicht van veel meer dan tweehonderd kilo, diabetes en andere problemen.
Daar heeft hij van geleerd. Minder alcohol, minder eten. Ook wat fruit. Zo is zijn gewicht gereduceerd tot een blijvend imposante 140 kilogram. Daaromtrent althans.
Willy neemt deze avond traditioneel de zaken waar voor eigenaar Gauer. De barman noemt hem de baas van de saloon. Baas? Welnee, hij ís de saloon. Praat mensen naar binnen, speelt portier, zingt, microfoon geroutineerd in de hand, zowel binnen als voor het open raam. Hij entertaint. Af en toe ook een woord naar anderen over het christen zijn, de bijbel. Zwaargewicht met een compleet nieuwe act.
Tal van passanten willen even met hem praten, automobilisten claxonneren en roepen een begroeting. Toeristen hopen op een foto met de lokale exoot. Hij stelt niet teleur. Wie hier al jaren komt, krijgt een hand of kus.
Willy op zijn beurt geniet van de aandacht, de amicale schouderklop, de waardering die hij indertijd als judoka in Nederland zo heeft gemist.
Niet in het vaderland, waarvan hij nog altijd het paspoort op zak heeft, niet in zijn ooit gekoesterde Japan, maar in Carvoeiro wordt hij dagelijks op het schild gehesen. Als zo’n circus zeven of acht maanden aanhoudt, kan dat vermoeiend zijn. Maar het streelt ook. Het lijkt voor hem een inhaalslag aan attentie. Of is dit psychologie van de kouwe grond? Hij weifelt. “Misschien klopt dat wel, een inhaalslag.”
De judoka is dood. Willy vindt dat hij recht heeft op een ongestoord nieuw leven. Het is immers zíjn leven. “Laat me met rust.” Hij zal het diverse keren zeggen.
Maar als er geruchten gaan over een voormalige topjudoka, die lang buiten beeld is gebleven, is het dan vreemd om zijn welzijn in woorden te vangen?
“Nou vooruit dan, schrijf maar op: Willy leeft.”
Hij zal er even later aan toevoegen:
“En zet erbij: Willy is gelukkig”.
******
***Willy Wilhelm begon zijn judocarrière bij sportschool Van Gent in Den Bosch en stapte later over naar het instituut van Peter Ooms in Tilburg. Hij kwam uit in de gewichtsklassen boven 95 kilogram en alle categorieën.
***Behaalde goud tijdens het Europees kampioenschap in Belgrado (1986) in de gewichtsklasse boven 95 kilogram.
***Zilveren medailles tijdens het Europees kampioenschap in Debrecen (1981, alle categorieën) en het wereldkampioenschap in Moskou (1983, boven 95 kilogram).
***Brons bij het Europees kampioenschap in Luik (1984, boven 95 kilogram) en het wereldkampioenschap in Seoul (1985, alle categorieën).
***Vijf keer wereldkampioen bij de militairen in de klasse boven 95 kilogram.
Dit verhaal is eerder gepubliceerd in de kerstbijlage van het Brabants Dagblad (december 2011).