In Timisoara zijn de sporen van de Roemeense revolutie tastbaar. En toch echoot tegenwoordig een waarschuwing tegen het grote vergeten door de stad waar in december 1989 het einde van dictator Nicolae Ceausescu werd ingeluid. Herinneringen aan zondag de 17e, Timisoara’s eigen Bloody Sunday, dag van de eerste en meeste doden.
Door Twan van den Brand
I.
17 december 1989 is een gitzwarte zondag. De tweede dag van de Roemeense revolutie, die in Timisoara ontbrandt. Een dag zonder barmhartigheid. Zaterdags is er nog niet met scherp geschoten. Daar komt verandering in door persoonlijke bemoeienis van Nicolae Ceausescu, de voormalige schoenlapper die al vijftien jaar een schrikbewind voert.
Ceausescu belt die zondag om kwart voor zes met Ion Coman, een vertrouweling die hij vanuit Boekarest spoorslags naar Timisoara heeft gestuurd. De dictator controleert of zijn bevel is gehoord. “Ik heb de troepen opdracht gegeven om het vuur te openen”, bevestigt Coman, die enkele uren tevoren in de stad van het oproer is gearriveerd. Aan het eind van de middag en gedurende de avond vallen de eerste doden, tientallen. De gitzwarte 17e kleurt dan bloedrood.
Cristina Lungu is een peuter van een paar turven hoog met koolzwarte ogen en al net zo’n donkere lokken. Je komt haar anno 2017 steeds weer tegen in Timisoara. Zo is er een straat naar haar vernoemd, de Strada Martir Cristina Lungu. Ook elders ontmoet je Cristina. Ze is veelal omringd door droeve getuigen van de geschiedenis.
II.
Het geweld begint de 17e in de vroege ochtend, nog in de donkere uren. Dan wordt László Tökés door agenten van de geheime dienst, de Securitate, hardhandig uit zijn appartement gehaald. Bij huis en kerk van de 37-jarige dominee, aan de Strada Timotei Cipariu, net buiten het centrum, is het protest begonnen. Eigenlijk al op vrijdag, als zich ’s avonds honderden kerkgangers verzamelen. De aangekondigde verbanning van Tökés, na kritiek op Ceausescu, is de aanleiding, een jarenlange ontmenselijking van de Roemeense bevolking de oorzaak van de rebellie.
Zaterdags komen meer inwoners om de uitzetting te verhinderen. Maar dan al gaat het niet meer alléén over het lot van de predikant; dan al keert de uitdijende menigte zich luid en duidelijk tegen ’s lands dictator. “Weg met Ceausescu”, klinkt het. “Vrijheid.” De hoop ontvlamt en wint het van de angst. Het komt tot schermutselingen én arrestaties.
Marius Mioc, een 21-jarige student, loopt zaterdagavond laat vanuit de Strada Timotei Cipariu door de stad en naar het station. Daar wordt hij opgepakt, naar het politiebureau en later een gevangenis gebracht. In de cellen zitten mensen die tot bloedens toe zijn geslagen. Ook Mioc krijgt zijn portie.
Nog voor zijn arrestatie heeft hij kans gezien om anderen te te porren. Laten we morgen opnieuw de straat opgaan, zegt hij onderweg tegen vrienden en kennissen, tegen wie het horen wil. Laat dit geen tweede Brasov worden. Het protest twee jaar eerder in die stad was als een nachtkaars uitgegaan.
De 31-jarige Anca Lungu laat het verzet die zondag aan anderen. Ze gaat met haar 2-jarige dochtertje Cristina, haar eerste en enige kind, bij vrienden op bezoek. Ze wonen vlakbij. Echtgenoot Doru, net als zij afgestudeerd aan de technische universiteit van Timisoara, heeft beloofd hen ’s avonds op te halen. Dan kunnen ze gedrieën naar huis wandelen. Ze wonen even ten zuiden van het stadscentrum, nabij het stadion, thuishaven van de FC Polytehnica Timisoara.
III.
Marius Mioc zit in zijn cel als het protest een revolutie wordt, de 17e, die Bloody Sunday (*). Het geweld gaat tot diep in de nacht door tot een noodweer het bloed uit de straten laat drijven. Winkelruiten worden ingeslagen, Ceausescu’s boeken demonstratief verbrand, het hoofdkantoor van de communistische partij wordt korte tijd bezet. Duizenden inwoners trekken door de stad. Daar komen ijlings aangevoerde troepen tegenover te staan die na Ceausescu’s commando inderdaad met scherp schieten. Ze krijgen stenen en molotovcocktails retour, het volk zet hun tanks in brand.
Ion Roman, buurman van Tökés, heeft van nabij beleefd hoe de dominee met geweld is afgevoerd. Hij besluit die zondag binnen te blijven. Daags daarop, wanneer Roman als elke maandagochtend naar zijn werk gaat, passeert hij stille getuigen. De 46-jarige ingenieur ziet een toneel van Kafka: uitgebrande trucks en tanks, kapotte ruiten, ontwortelde bomen. Op het werk laten velen verstek gaan. Roman moet als afdelingschef uitzoeken wat er aan de hand is. Dat laat zich raden: veel collega’s zijn er niet omdat ze zelf iets mankeren of slachtoffers in de familie hebben.
Als Anca en Doru zondagavond met Cristina naar huis lopen, merken ze dat het onrustig is. Hun dochtertje loopt in het midden, ze heeft de handen van beide ouders stevig vast. Even verderop op de Calea Girocului hebben honderden mensen de weg geblokkerd voor enkele tanks die om 19.00 uur richting stadscentrum zijn gecommandeerd. Ze zetten trolleybussen als barricades in. Andere troepen, onder leiding van majoor Paul Vasile, krijgen een uur later opdracht hun collega’s te ontzetten. Daarbij wordt geschoten, veelal in de lucht, maar ook gericht, naar opdracht van Ceausescu. Sommige commandanten op straat, die met hun mannen op het eigen volk zullen schieten, geven aan: laag mikken, richt op de benen.
IV.
Die 17e spoedt zich ook een kleine, tanige veearts naar Timisoara, naar het plein tussen operagebouw en orthodoxe kathedraal, centrum van het protest. Traian Orban, 45, werkte op een collectieve boerderij, tientallen kilometers buiten de stad. Als trouwe luisteraar van Radio Free Europe heeft hij over de val van de Muur gehoord, over de veranderingen in Hongarije en Tsjechoslowakije, eerder al in Polen.
Zaterdags luistert hij naar berichten over de onrust in de Strada Timotei Cipariu en op het Mariaplein, bij huis en kerk van Tökés, een dominee waar hij nog nooit van heeft gehoord. Dat maakt hem niet uit. Het gaat hem niet om die predikant, maar om de plotse kans die lijkt te gloren, om de toekomst van zijn land.
Orban ziet de woede bij de demonstranten, hoe ze flessen met benzine vullen, hoezeer een veldslag dreigt. De groep waarbij hij zich aansluit wordt door soldaten achtervolgd, door tanks opgejaagd. “Stop met schieten”, roept de veearts naar de soldaten. Een leger moet zijn land verdedigen, niet zijn eigen mensen vermoorden.
Hij krijgt ook mee hoe mannen in burger het vuur openen op de demonstranten. Geheime eenheden? Vlakbij hem wordt een opstandeling geraakt. Als Orban zich omdraait spat het bloed in zijn gezicht. En ineens voelt hij een verschrikkelijke pijn in zijn linkerbeen. Hij is zelf door twee kogels uit een Kalashnikov getroffen.
Orban wordt naar een ziekenhuis gebracht. Oostenrijkse hulpverleners zullen hem later meenemen naar Wenen zodat hij daar kan herstellen. Helemaal de oude wordt hij nooit meer. De veearts moet voortaan hinkend door het leven en kan zijn beroep niet meer uitoefenen. Na de historische zondag wíl hij dat ook niet meer.
In Timisoara vallen deze zondag 62 doden en raken 224 mensen gewond. Aan de Calea Giroclui komen acht volwassenen en een peuter van twee om het leven. Als de Lungu’s naar huis wandelen is het al donker. Ze wanen zich ver genoeg verwijderd van het strijdtoneel. Wanneer Cristina valt en er bloed uit de hoek van haar mond sijpelt, denkt Doru eerst dat ze is gestruikeld. Later is er de ontreddering. Honderden meters verderop woedt de revolutie en klinken harde knallen; deze ene kogel kwam in stilte. Hij treft Cristina recht in het hart.
V.
Veearts Orban is conservator geworden, portier van de geschiedenis. Hij hinkt nog steeds, loopt met een stok. De revolutie, die voor hem als deelnemer een zondagmiddag van 13.00 tot 17.00 uur duurde, is ontaard in een eeuwig gevecht aan verschillende fronten.
Na lang knokken heeft Orban zijn museum en onderzoekscentrum. Het enige in heel Roemenië dat aan de bloedige december van 1989 herinnert. Het ministerie van cultuur stelde alweer jaren geleden een gebouw beschikbaar, aan de rand van Timisoara’s centrum. Daar ligt het goed verborgen. Wrang maar waar: het is een voormalig militair complex.
Directeur Orban krijgt geld om veertien medewerkers te betalen: historici, onderzoekers, schrijvers, anderen. Voor de restauratie van het oude, vervallen pand, is hij op giften aangewezen. Die komen maar mondjesmaat binnen. Van de 7.000 bezoekers per jaar is meer dan de helft buitenlander. Zeker, de gasten doneren, maar het is onvoldoende. En de stad draagt amper bij. Er moet nog heel wat worden vertimmerd wil de revolutie voor de toekomst bewaard blijven.
In een van de sobere zalen van het Museum van de Revolutie staat een ingelijste foto van Cristina, groot formaat. Een knuffelkind in een rode trui. In het glas zit een kogelgat. Dat heet symboliek. Want de kogel is die zondagavond niet door het glas, maar door het kind gegaan. Afkomstig uit het wapen van een onbekende schutter, zo krijgen Doru en Anca later te horen.
VI.
Er is meer te bevechten voor Orban. “Ik voer een nieuwe oorlog, een oorlog tegen het grote vergeten. Want wat leren de kinderen hier op school over de revolutie? Juist: niets. Daarom proberen we ze hier naartoe te halen. Maar de jeugd is niet erg geïnteresseerd. En dat heeft weer met de ouders te maken. Zij adviseren hun kinderen niet om te kijken, maar zich op de toekomst te richten.”
Marius Mioc, gearresteerd op de eerste avond, nu blogger en schrijver die de revolte levend poogt te houden, accountant ook want er moet brood op de plank, heeft een dochter op de middelbare school, Flavia. “In de lesboeken vind je niet zoveel terug. Flavia heeft een geschiedenisleraar die zelf mee de straat op is gegaan en gewond is geraakt. Dus hij vertelt er wel over. Maar eerlijk gezegd is ze niet zo geïnteresseerd.”
Het grote vergeten geldt niet eens zozeer voor de bakermat van de revolutie, waar nog tal van herinneringen tastbaar zijn. Orbans zorg betreft het geheugen van heel Roemenië. Elders in het land wordt minder tot geen werk gemaakt van de geschiedenis.
Als de opstand op 21 december 1989 vanuit Timisora is overgeslagen naar andere steden, naar Boekarest ook, gaat het snel. Dictator Nicolae Ceausescu en zijn invloedrijke vrouw Elena worden door een vuurpeloton uit het leven geschoten. Dat gebeurt op eerste kerstdag.
Een dikke week eerder, op de gedenkwaardige 17e, op Bloody Sunday, heeft diezelfde Elena haar generaals nog bezworen dat er korte metten gemaakt moet worden met het opstandige volk van Timisoara. “Jullie moeten ze neerschieten, zorgen dat ze neervallen, en ze onder de grond stoppen. Niet één mag het daglicht nog zien.”
Cristina Lungu rust met 109 andere slachtoffers op ‘het kerkhof van de helden’ ten noorden van Timisoara’s centrum. Voor haar geldt dat ze eerder vermoorde onschuld is dan held. De zwartgrijze steen die Cristina’s graf markeert, geeft het jaartal 1987 en de sterfdag 17-12-1989 weer. Ze is geboren op 14 maart, maar die datum staat evenmin als bij de andere martelaren op de steen. Cristina heeft twee jaar, negen maanden en vier dagen geleefd. Toen mocht ze het daglicht niet meer zien.
(*) Bloody Sunday verwijst naar het bloedbad in Derry, Noord-Ierland, waar op 30 januari 1972 na een vreedzame betoging veertien mensen werden doodgeschoten door Britse militairen.
‘Ik voer nu vanuit
Timisoara een
oorlog tegen het
grote vergeten’
De dominee en de revolutie
László Tökés (1 april 1952, Cluj) was dominee van de Hongaarse kerk in Timisoara. In de Roemeense regio Transsylvanië vormen Hongaren een stevige minderheidsgroep. De stad zelf ligt zestig kilometer van de grens.
Tökés vocht jaren met zijn kerkelijke superieuren die het bewind van dictator Nicolea Ceausescu kritiekloos steunden. Dat leverde hem schorsingen uit het ambt op.
Op 24 juli 1989 zond de Hongaarse tv een interview met Tökés uit waarin de dominee ernstige kritiek uitte op onder meer de systematiseringspolitiek van Ceausescu. Daarbij ging het om een rigoureuze kaalslag op het platteland en in stadsdelen, waarbij hele gemeenschappen zouden worden verwoest.
Het interview was opgenomen door een Canadese filmploeg die maanden eerder Timisoara had bezocht. Dat gebeurde niet op de bonnefooi. Een broer van Tökés, eerder uitgeweken naar Canada, had de weg gewezen.
Ceausescu eiste harde maatregelen van de kerk na de uitzending van Panorama. Het Hongaarse programma was in Transsylvanië illegaal te ontvangen. Dat gold ook voor signalen van andere buitenlandse media. Mede vanwege de voordelige geografie en de diversiteit van de bevolking, begon de revolutie juist in de universiteitsstad Timisoara.
Enkele maanden later werd aangekondigd dat de dissidente dominee op 15 december zou worden ‘overplaatst’ naar het onbeduidende boerendorp Mineu. Tökés waarschuwde zijn gemeenteleden in Timisoara, die zich op vrijdag de 15e bij zijn kerk en woning aan de Strada Timotei Cipariu verzamelden. De dag daarop breidde de menigte van honderden zich uit tot een massa van duizenden en kwam het op diverse plaatsen in de stad tot de onlusten die de Roemeense revolutie zouden baren. Zondag de 17e vielen de eerste doden, 62 in getal. De Roemeense omwenteling was de enige bloedige in 1989 in Oost-Europa met zo’n 1100 doden, waarvan een tiende in Timisoara en meer dan de helft in hoofdstad Boekarest.
Tökés werd later bisschop in Oradea, de stad in Transsylvanië waar hij officieel nog altijd woont. Inmiddels is hij lid van het Europees Parlement voor Fidesz, de rechtse partij van de Hongaarse premier Viktor Orban.
Twan van den Brand is journalist. Hij was diverse keren in Timisoara.