Als vrijdag 29 februari overgaat in zaterdag 1 maart 1952, enkele tellen na middernacht, laait het vuur op. De vlammen reiken hoger en hoger. Ze werpen een licht op Helgoland, eiland in de Noordzee, in de Duitse Bocht, voor de kust van Sleeswijk-Holstein.
Het zijn een paar vroege vogels die dit feestvuur controleren. Ze kunnen niet wachten op de officiële ceremonie die zaterdagmiddag.
Het decor bestaat uit ruïnes, houten en stenen skeletten op verschroeide aarde.
Zeven jaar na zijn capitulatie krijgt Duitsland, de Bondsrepubliek in dit geval, een spookeiland terug. Tot op het laatste moment bleef het oefenterrein voor Britse bommenwerpers, speeltuin voor explosievenexperts en hun Big Bang.
De grootste klap kreeg Helgoland op 18 april 1947. Gedurende maanden hadden Britse militairen 6700 ton springstof zodanig met elkaar verknoopt, dat alles tegelijkertijd kon exploderen.
“Blow the bloody place up”, luidde het bevel dat commander F.T. Woosnam had uit te voeren. Om 13.00 uur die middag, bij de vierde piep van het BBC-nieuws, volgde de Big Bang. Het was de grootste niet-nucleaire explosie tot dan toe.
Ook de vrede kan vernietigend zijn.
Helgoland – de inwoners waren in 1945 geëvacueerd – werd bijna uit zee getild. Bijna, maar niet helemaal, al bleef er weinig overeind op het eiland waar eens het Duitse volkslied werd geschreven: Das Lied der Deutschen.
Nadat het in 1952 is overgedragen aan Duitsland, begint een wederopbouw die ruim tien jaar zal duren.
Tegenwoordig varen weer hordes toeristen naar de (belastingvrije) rode rots.
Lees hier mijn hele verhaal uit het zomernummer van het Historisch Nieuwsblad over de teruggave van de rode rots Helgoland, de rol van de Hamburgse tiener Eva-Maria Bruhn, het oplaaiend nationalisme en over stokebrand DDR.