Op 1 december 1942 torpederen Japanse vliegtuigen de HMAS Armidale, waarmee 63 soldaten en officieren van het KNIL onderweg zijn naar de guerrilla op het eiland Timor. Slechts twee van hen overleven. Het drama zal na de bevrijding in Nederland nauwelijks aandacht krijgen.
Door Twan van den Brand
Als de Javaanse fuselier Tasmoen in het water duvelt, houdt zijn horloge ermee op. De wijzers staan om tien over drie stil. Het schip dat hem vanuit Darwin naar Timor zou brengen, is even tevoren getroffen door bommen en torpedo’s. Het maakt slagzij en verdwijnt in de golven.
Behalve Tasmoen heeft het Australische korvet Armidale deze dinsdag 1 december 1942 nog 62 manschappen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) aan boord. De fuselier raakt bij de Japanse aanval gewond, maar overleeft. Datzelfde geldt voor een van zijn makkers. De andere soldaten en officieren van het detachement komen om het leven.
Ze sneuvelen niet allemaal diezelfde middag. Twintig van hen dobberen een dikke week rond op een vlot, snakkend naar water en voedsel, uitgedaagd door zon, wind, regen en haaien. Zij mogen dan nog hopen op redding.
Woeste zee
Die hoop leeft ongetwijfeld op als ze op 7 december – zestig kilometer verwijderd van de onheilsplek – worden gelokaliseerd door Australische gevechtstoestellen. En al helemaal wanneer een dag later een Catalina nadert. Maar landen kan het watervliegtuig niet, de Timorzee is te woest. Het moet zijn voorraden afwerpen nabij het vlot.
Wanneer de Catalina op woensdag 9 december terugkeert voor een reddingspoging, zijn de KNIL-soldaten in het grote niets verdwenen. De dagen daarop volgen vergeefse zoekacties, vanuit de lucht en vanaf het water.
Het lot van het verdwenen detachement zal nooit worden opgehelderd.
Dat laat ruimte voor tal van speculaties. De meest voor de hand liggende: een Japans vliegtuig of een oorlogsschip heeft de weerlozen ontdekt en naar een zeemansgraf geschoten. Bewijzen ontbreken en Tokyo zegt van niets te weten. Archieven bieden evenmin soelaas.
Behalve de manschappen van het KNIL komen zo’n 40 van de 83 Australische bemanningsleden van de Armidale om het leven, een deel van hen eveneens pas na een week dobberen op een vlot.
Eerste bommen
De Japanse bommenwerpers en jachtvliegtuigen, de Zero’s, zijn die 1e december bepaald niet onverwachts opgedoken. Daags tevoren hebben ze de Armidale voor het eerst bestookt. Hun bommen belanden in het water, inderhaast afgeworpen omdat de Australische luchtmacht dan nog wel met enkele jachttoestellen komt opdagen.
Door de aanval loopt de missie van de Armidale vertraging op. Maar ze moet hoe dan ook doorgaan, seint bevelvoerend marineofficier Cuthbert Pope vanuit Darwin. Hij meent dat “luchtaanvallen bij de routine van oorlogsvoering horen”. Zo staat het in de later geopenbaarde logboeken.
De missie gaat inderdaad door, met de ondergang als gevolg. Nadat de Japanse torpedo’s doel hebben getroffen, worstelt Tasmoen maar even in het water. Met twee collega’s en andere gewonden wordt hij al gauw in een gemotoriseerde reddingsboot gehesen. Daarin zitten gezagvoerder David Richards van de Armidale en enkele bemanningsleden die nog mans genoeg zijn om te roeien als de benzine opraakt. Ze krijgen daags na het drama de zegen van hun lotgenoten op de vlotten en gaan op zoek naar hulp.
Messen en pistolen
In Darwin zijn de alarmbellen al afgegaan omdat het radiocontact met de Armidale stokt. De Australische luchtmacht weet de motorboot – inmiddels zonder brandstof – op zondag 6 december te lokaliseren. Bij het aanbreken van de nacht worden negentien inzittenden gered. Een van de drie gewonde KNIL-soldaten is intussen overleden.
Als gezagvoerder Richards na de redding doorgeeft waar zijn schip is gekelderd, kunnen luchtmacht en marine gerichter zoeken. Ze vinden op 9 december nog eens tientallen overlevenden, bemanningsleden die in een smalle sloep vooruit proberen te komen. Hun redding heeft plaats op de dag dat elders op de Timorzee de KNIL-manschappen op het ene en de Australiërs op het andere vlot niet meer worden teruggevonden.
Beide groepen zitten aanvankelijk verspreid over de vlotten. Maar er ontstaat al snel spanning, schrijft Frank B. Walker in zijn boek HMAS Armidale, the ship that had to die. Hij ontleent zijn verhaal aan louter Australische overlevenden. Walker: “De KNIL-troepen beschikten over messen en pistolen, hetgeen de Australiërs zorgen baarde.”
Uit elkaar
Op de overbevolkte vlotten moeten de mannen bij toerbeurt in het water hangen. De KNIL-troepen, aldus Walker, “waren bang van het water en verstijfd van angst voor haaien. Er speelden zich een paar lelijke incidenten af toen de soldaten hun beurt weigerden en zij de Australiërs met hun voeten in het water terugduwden of met drijfhout sloegen.”
Het leidt tot een scheiding. De Australiërs gaan verder op een platform van restmaterialen die ze na de aanval bijeen hebben gebonden, de manschappen van het KNIL op een zogenoemde Carley-raft, afkomstig van de Armidale. Het gaat om een vlot met een opstaande rand.
Beide partijen blijven wel bij elkaar in de buurt. De piloten die hen kort voor de verdwijning lokaliseren, spreken volgens Walker over “30 tot 40 man op raft en wrakstukken”.
Onder de radar
Het drama op de Timorzee blijft in Nederland onder de radar. Als heel het land is bevrijd, ook van de Duitse censor, vatten kranten de aanval samen in een bericht van enkele regels. Er zijn jaren verstreken, de oorlog heeft intussen vele wonden geslagen. Vanuit Melbourne bericht persbureau ANP in september 1945 over de “Nederlandsche helden ter zee”.
De twee overlevende helden hebben in de maand na hun redding een uitgebreide verklaring afgelegd. Majoor Henk de Vries, verbonden aan de generale staf, tekent uit de mond van fuselier Tasmoen en infanterist Ponggohon, afkomstig uit Manado, Celebes, het huidige Sulawesi, onder meer op:
“Twee bommen troffen ons schip, één ongeveer midscheeps en één op het voordek. (…) Hoewel wij benedendeks zaten konden wij, doordat het schip slagzij had, goed zien wat er in de lucht gebeurde.
Wij zagen plotseling twee Japanse bommenwerpers zeer laag op ons afkomen (…) elk een torpedo loslatend. De Armidale verdween bijna onmiddellijk na getroffen te zijn in de diepte. Wij kwamen allen in zee terecht. De Zero’s vlogen rakelings over ons heen en mitrailleerden ons. Verschillende in het water liggende personen werden getroffen en verdwenen in de diepte.”
Als de vijandelijke toestellen zijn vertrokken, komt het gevaar uit het water. Tasmoen en Ponggohon verklaren hoe ze “herhaalde malen door haaien en andere groote visschen” worden aangevallen. “Wij verjoegen deze dieren door met roeiriemen op het water te slaan en lawaai te maken.”
Hun getuigenis is terug te vinden bij het Nationaal Archief in Den Haag.
Aflossingstroepen
De troepen aan boord van de Armidale zouden de collega’s op Timor aflossen. Het KNIL vecht op het eiland zij aan zij met de Australiërs in een guerrilla tegen de Japanse bezetter.
Het nieuwe detachement staat onder leiding van kapitein Jacques Stoll, geboren in Soerabaja en op de Koninklijke Militaire Academie in Breda tot officier gekneed. De 32-jarige commandant kent Timor van recente missies. Hij heeft kort voor vertrek om uitstel van de overtocht gevraagd omdat zijn mannen onvoldoende zijn getraind. De generale staf wijst zijn verzoek af.
Stoll is een van de mannen die na het zinken van de Armidale op de Carley-raft terechtkomen. “Van Kap. Stoll en de overige Ned. Ind. Militairen hebben wij nimmer meer iets gehoord”, luiden de dramatische laatste regels die majoor De Vries optekent in de verklaring van Tasmoen en Ponggohon.
Huisarts Frank
Behalve Stoll zitten nog zeker twee officieren op de vlotten, zo weten de getuigen zeker. Dat zijn de 33-jarige luitenant Pierre Bodel Bienfait, afkomstig uit Medan op Sumatra, later woonachtig in Bloemendaal, en de even oude officier van gezondheid Roelof Frank, geboren in het Overijsselse Steenwijk.
Die laatste heeft zich in de jaren dertig als huisarts gevestigd in Oss. Als de Duitse aanval op Nederland dreigt, wordt hij onder de wapenen geroepen. Kort voor de capitulatie in mei 1940 steekt Frank in het kielzog van vorstin en kabinet over naar Londen. Vanaf dat moment zal hij de Nederlandse troepen op verschillende plekken in de wereld dienen.
Zijn in Brabant achtergebleven echtgenote Betty Frank-Mayer, net als haar man Joods, moet tijdens de oorlog met zoontje Joachim onderduiken. Wanneer zij na de bevrijding wordt geïnformeerd over het lot van haar wederhelft reageert ze tegenover het ministerie van Oorlog met ongeloof, zo leert een correspondentie die is opgeslagen bij het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC). “Op 12 mei 1945 schreef U mij, dat mijn man op 1 Dec. ’42 in de Timor Zee getorpedeerd is en daarbij is overleden. M.i. is dit laatste bericht zeer voorbarig, aangezien U toch onmogelijk kunt weten, zoolang den oorlog met Japan niet is afgeloopen, of hij zich niet op een of ander eiland in de Timorzee, of al dan niet door de Japanners bezet, heeft kunnen redden.”
“Het moge U een troost zijn, dat Uw man viel in dienst van zijn Koningin, strijdend voor de bevrijding van zijn Vaderland”, zo probeert de Osse burgemeester Louis de Bourbon de pijn bij de weduwe te verzachten.
Zonder blaam
Nog in december 1942 begint de Australische marineleiding een onderzoek naar het verlies van de Armidale; conclusies volgen snel. De gezagvoerder van de Armidale treft geen enkele blaam, aldus de rapportage. Hetzelfde geldt voor het commandocentrum in Darwin.
De interne onderzoekscommissie stelt vast dat voortdurende luchtsteun nodig zou zijn geweest om de missie te laten slagen. Maar dat blijkt door gebrek aan materieel bij de Royal Australian Air Force (RAAF) simpelweg onmogelijk. Het heeft ook ontbroken aan geschikte oorlogsbodems, waardoor een licht korvet de in meerdere opzichten woelige baren is opgestuurd voor de hoognodige aflossing van de KNIL-troepen op Timor.
De commissie vindt dat de marineleiding bij monde van commodore Pope, ook bij het voortzetten van de missie na de eerste aanvallen van 30 november, “a justifiable war risk” heeft genomen (een gerechtvaardigd risico in tijden van oorlog). Haar rapport vormt geen aanleiding voor nadere stappen.
Nederlandse kritiek
Begin februari 1943 informeert schout bij nacht Frederik Willem Coster vanuit Melbourne onder meer de in Londen verblijvende Nederlandse regering. Zijn verslag is in de archieven bewaard gebleven. Coster uit stevige kritiek op de Australische bondgenoten, die de Armidale aan de vijand zouden hebben uitgeleverd. “Gezien dat het vervoer plaats had op een klein, zwak bewapend en langzaam schip, was er n.m.m. aanleiding geweest om bij ontdekking de onderneming dadelijk op te geven”, schrijft hij.
Coster meldt bovendien dat Guy Royle, bevelhebber van de Australische marine, het meer met hem dan met de onderzoekscommissie eens is. “Mijne meening dat het juister ware geweest de tocht na de eerste ontdekking op te geven, kon door den Adm. Royle gedeeld worden.”
HMAS Armidale
His Majesty’s Australian Ship (HMAS) Armidale is pas een half jaar operationeel als het op 1 december 1942 wordt getorpedeerd. De korvet, voorzien van Oerlikon-luchtafweergeschut, telt een bemanning van 83 koppen. Tijdens de fatale missie zijn bovendien 3 Australische militairen en 63 manschappen van het KNIL aan boord (de Nederlandse opgave gaat aanvankelijk uit van zestig plus een telegrafist van de marine). In totaal vallen er zeker honderd doden.
Aan de operatie doen de korvetten Castlemaine en Kuru mee. Zij gaan voor de fatale Japanse aanval met een eigen opdracht huns weegs en arriveren veilig in Darwin.
Guerrilla op Timor
De Japanners bezetten het eiland Timor in februari 1942. Op het westelijke, Nederlandse én het oostelijke, Portugese deel van het eiland ontrolt zich een guerrilla-oorlog die een jaar duurt. Australische troepen en het KNIL voeren in kleine groepen aanvallen uit.
De Armidale voert 63 KNIL-militairen aan en moet 176 moegestreden manschappen mee terugnemen naar de Noord-Australische stad Darwin, een tocht van zo’n zevenhonderd kilometer over de Timorzee.
De guerrilla op Timor eindigt begin 1943 na de terugtrekking van KNIL en Australiërs. Voor de evacuatie wordt onder meer de Nederlandse torpedobootjager Hr. Ms. Tjerk Hiddes ingezet.
Het verhaal over het verdwenen KNIL-detachement is verschenen in Historisch Nieuwsblad van mei 2024.
Lees het hier na.
Lees meer over huisarts Roelof Frank, een van de slachtoffers, in het vierluik Bertha en de 18 doden.
Dat verhaal Bertha en de 18 doden tref je ook aan bij Brabants Erfgoed.