Op verzoek van ‘Ten Anker’, digitaal magazine voor zeevarenden, keerde ik terug naar De Strafkolonie. Het verhaal over Jodensavanne, het kamp in de Surinaamse jungle, is volgens redacteur Arie Krijgsman bij velen nog onbekend. Ik haal herinneringen op achter het prikkeldraad…..en achter de schermen.  


Door Twan van den Brand

De Tweede Wereldoorlog is ruim een jaar voorbij als de poorten van Jodensavanne openzwaaien. Op 15 juli 1946 keren 138 mannen – “het asociale schuim van de vooroorlogse maatschappij” – terug naar de bewoonde wereld. Ze zijn vier jaar lang vastgehouden in de jungle van Suriname, in een Nederlands concentratiekamp. Acht gevangenen hebben daar het leven gelaten, twee van hen zijn geëxecuteerd door Nederlandse mariniers.
De mannen komen van de andere kant van de wereld. Ze zijn na de Duitse overval op Nederland in mei 1940 opgepakt in de kolonie Indië, samen met een paar duizend andere Nederlanders aan wier loyaliteit wordt getwijfeld. Ook Duitsers op Java, Sumatra en op de andere eilanden komen dan in interneringskampen en gevangenissen terecht.

Anker
* Uit de Java Bode. Veel van de geëxposeerde geïnterneerden bleken later niets op hun kerfstok te hebben.

Al te nauwgezet verloopt de arrestatiegolf niet. “Bij de toepassing van het interneringsbesluit werd uitgegaan van den stelregel dat eerst de aanhouding kwam, en daarna zou worden nagegaan of de grens te wijd is getrokken”, schrijft dagblad De Locomotief op 11 mei. En ook: “Beter tien gevallen van overdrijving, dan één gevaarlijke heer, die door te wijd getrokken grenzen op vrij voeten zou blijven rondlopen”.
Een jaar later geven de Nederlandse autoriteiten toe dat de grens inderdaad te ruim is geweest. Maar, zo stelt mr. Block, de Nederlandse procureur-generaal in Indië, de gevangenen zijn inmiddels “door de lange internering verbitterd en dus kan hun vrijlating niet in het belang van de oorlogsinspanning worden geacht”.  Ze blijven opgesloten.

Afvoeren naar de West
Op 21 januari 1942, nog voor de Japanse bezetter arriveert, wordt een groep van 146 gearresteerde mannen afgevoerd naar een andere Nederlandse kolonie, naar de West, naar Suriname. Het zou gaan om ‘de felsten’, die willekeurig staatsgevaarlijk en onverzoenlijk worden genoemd. De opdracht komt rechtstreeks van gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer.

Anker
* De gevangenen in de Tjisadane (bijgaande tekeningen zijn van Rolf Breier, een van de 146).

Ze vertrekken met het motorschip Tjisadane vanuit Soerabaja en komen vijf weken later aan in Paramaribo. Al die tijd zitten ze opeengepakt in het ruim van de vrachtvaarder, die na deze reis in San Francisco zal worden omgebouwd tot troepenschip.
Het gezelschap bestaat uit ambtenaren, militairen, planters, artsen, technici en kooplieden, nagenoeg allemaal Nederlanders. Een groot deel van hen is – al dan niet vooraanstaand – lid geweest van de Indische NSB, een partij die vóór de koningin, vóór een sterke defensie en tégen Japan was, populair bij uitgezonden ambtenaren en militairen. Maar na 1937 spelen ook racisme en antisemitisme op en zal het ledental kelderen. In juni 1940 wordt de partij verboden.

Postzegels uit Wenen
Een kwart van de 146 mannen heeft nooit iets met de Indische NSB te maken gehad, maar wordt evengoed opgeborgen. Neem Rolf Breier, met 16 jaar de jongste van het hele stel. De middelbare scholier wordt opgepakt samen met vader Rudolf en oudere broer Harald. Pa is van oorsprong Tsjech. Voor de functie van gevangenisdirecteur op Java heeft hij zich tot Nederlander laten naturaliseren.
Moeder Vera is een Oostenrijkse die in Indië niet kan aarden. Zij keert enkele jaren voor de oorlog terug naar Wenen en onderhoudt per brief contact met haar gezin. Vanaf 1938 kleven er op haar brieven postzegels met de afbeelding van Adolf Hitler.
Breier senior was een regelmatige gast van de Oostenrijkse club in Semarang. Het moeten die bezoekjes zijn geweest, de postzegels van Vera ook, die tot verdenking en arrestatie hebben geleid in het chaotische mei van 1940.
Een ander geval is Joop Stulemeijer. Toegegeven, een rouwdouwer, een KNIL-militair van 22. Hij wordt gearresteerd omdat hij laatdunkend heeft gesproken over de vlucht van koningin Wilhelmina naar Londen. Dat “landverraad” is door het geopende keukenraam doorgedrongen tot een buurman, die hem er prompt bijlapt.

Anker
* Voor de mannen in Jodensavanne arriveren, zitten ze kort vast in Fort Nieuw Amsterdam.

Treiterijen en pakken slaag
Uiteindelijke bestemming voor de 146 op de Tjisadane is de voormalige suikerrietplantage Jodensavanne, vijftig kilometer onder de Surinaamse hoofdstad, in de jungle.
De mannen arriveren in een kolonie die weinig last heeft van de oorlog. Integendeel. De ingevlogen Amerikaanse troepen brengen leven in de brouwerij. En de aanwezigheid van bauxiet – als grondstof van aluminium o zo belangrijk voor de vliegtuig- en dus oorlogsindustrie – brengt geld binnen. De economie veert op, de begroting is ineens sluitend. Later zal worden vastgesteld dat “Suriname de oorlog niet heeft gevoerd maar gevierd”.
In het kamp is het leven heel wat beroerder. In Jodensavanne worden de barakken omringd door dubbele rijen prikkeldraad, met wachttorens op de hoeken en even verderop een mitrailleursnest.  Voor de bewaking tekenen Nederlandse en Surinaamse troepen.Het komt tot treiterijen, pakken slaag, straffen in isolatie en ander ongemak.  Tijdens gefingeerde alarmoefeningen horen de gevangenen kogels om hun oren fluiten. Ze mogen niet met het thuisfront schrijven. Hun familie blijft veelal onwetend over de verblijfplaats van echtgenoten, vaders en zonen. Na de oorlog zal blijken dat sommigen dood zijn gewaand, hun vrouwen hertrouwd.
Gevangene René Hartog van Banda – een linkse idealist die gruwde van NSB en nazisme – weet later te relativeren: “Jodensavanne wás een concentratiekamp, maar wel het meest menselijke op deze aarde. Daar tegenover staat, en dat mag je niet vergeten, dat zes jaren van mijn leven zijn gestolen. Gestolen ja. En dat op zich is natuurlijk een onvergeeflijke misdaad.”

De Schutters
Hoewel de onrechtvaardige opsluiting aan de geest knaagt, houden de meeste gevangenen zich gedeisd, zo blijkt uit rapportages van de kampcommandant. Ze worden aan het werk gezet. Er zijn ook enkele notoire onruststokers en nazi-sympathisanten, die wel provoceren en sarren. De Nederlandse militairen – mariniers en manschappen van de Prinses Irenebrigade – gaan daar tijdens hun bewakingsdienst gretig op in. Ze reageren de bezetting van het vaderland en de Duitse misdaden af op de geïnterneerden.
De Surinaamse militairen, de Schutters, zien daar geen aanleiding toe. Zij staan op goede voet met de kampbevolking, kijken zelfs een beetje op tegen de vaak hooggeschoolde mannen. Schutter Frits Mettendaf maakt nu en dan een praatje met ze en denkt dan steeds weer: “Het zijn voor een belangrijk deel beschaafde mensen. Straffen, welnee niet nodig. Mijn vijanden zijn het zeker niet.”
Zijn collega Guno Hoen gaat regelmatig als bewaker mee met gevangenen die in het bos hout moeten kappen. Terwijl zij werken, doet Guno gerust een dutje. “Als er een luitenant nadert, maken die sprokkelaars me wel wakker”, weet hij.

Een groot gevaar
Zoals in het begin geschreven: de poorten van kamp Jodensavanne zwaaien pas open als de oorlog in Europa en ook elders in de wereld al lang voorbij is.
De Nederlandse regering heeft andere prioriteiten. Het land is herstellende, bezig met de rekening van de oorlog en begonnen met de wederopbouw. Bovendien heeft Soekarno zijn Republiek Indonesië uitgeroepen, die gewapenderhand rebelleert. Zorgen genoeg dus.

Anker
* Achter het prikkeldraad van Jodensavanne.

Als de mannen van Jodensavanne op 15 juli 1946 uiteindelijk toch worden vrijgelaten en met de ms Boissevain naar Nederland vertrekken, waarschuwt de militaire inlichtingendienst NEFIS. “Ik meen nauwelijks meer behoeven op te merken, dat het loslaten van het asociale schuim van de vooroorlogsche Indische maatschappij in Nederland, in verband met het totaal ontbreken van enig toezicht op de acties ten aanzien van Indië, hier te lande een groot gevaar oplevert.” Dit “asociale schuim” meert op 7 augustus aan in de haven van IJmuiden.
Acht geïnterneerden maken de reis niet mee. Onder hen KNIL-kapitein Laurens Becking, die op zijn 57e aan een langdurige buikaandoening overlijdt. Becking is een tijd gewestelijk commissaris van de NSB op Java geweest, maar geniet meer bekendheid door vroegere avonturen. Hij slaat, namens de majesteit, in 1926 met zo’n tachtig manschappen de communistische rebellie in Bantam neer.
Vervolgens wacht hem de opdracht een verbanningsoord op te richten in de jungle van Nieuw-Guinea: Boven-Digoel. Daar moet hij de politieke tegenstanders onder de knoet houden. Hij doet het, zoals dat heet, streng doch rechtvaardig. Het levert hem onder de bannelingen respect en de naam Bapak Becking op, zoiets als Vadertje Becking.

Van Oldenbarnevelt
Twee van de acht gevangenen die nooit meer uit Jodensavanne terugkeren, worden geëxecuteerd. Het zijn ingenieur Karel Raedt van Oldenbarnevelt (47), werkzaam voor het gouvernement, en Loo van Poelje (27), administrateur van een rubberplantage.
Ze hebben met twee kornuiten geprobeerd het kamp te ontvluchten. De vier worden al snel opgepakt en naar Fort Zeelandia overgebracht. Daar in het fort in Paramaribo wacht kolonel Jan Kroese Meyer, de Nederlandse bevelhebber die ook dienst heeft gedaan in Indië. Hij en Raedt van Oldenbarnevelt kennen elkaar uit de Oost.

Anker
* Het kamp vanuit de lucht bezien.

Tijdens zijn verhoor vraagt de laatste sarrend: “Waarom sta je niet meer aan onze kant, Jan?” Meyer zou als zoveel militairen zelf sympathisant van de Indische NSB zijn geweest. De woedende kolonel haalt meerdere keren uit met zijn bamboestok.
Als Raedt van Oldenbarnevelt terug wordt gebracht naar zijn cel, de handen geboeid, pompt een bewaker vijf kogels in zijn rug. De Surinaamse wachtcommandant Christiaan Knoppel stormt, gealarmeerd door de schoten, naar buiten. Daar ziet hij ook Meyer bij het levenloze lichaam staan.  Die zegt: “Wachtcommandant laat je mensen maar kijken. Dan zien ze wat ik doe met landverraders die willen weglopen.”
Loo van Poelje wordt na zijn verhoor eveneens neergeschoten. De betrokken marinier zal later toegeven dat hij de gevangene met drie schoten uit zijn tommygun velde. “Ik kan eigenlijk geen reden opgeven waarom ik gevuurd heb op Van Poelje. Het moet geweest zijn uit een wraakgevoel wat ik in het algemeen tegen deze mensen had. Ook al door uitlatingen welke door kolonel Meyer kort tevoren waren gebezigd.”
De marinier doelt op Meyers woorden als “landverraders” en “verantwoordelijk voor het bombardement op Rotterdam”.  De twee medevluchters van Raedt van Oldenbarnevelt en Van Poelje blijven gespaard en worden later weer naar Jodensavanne afgevoerd.

De ongrijpbare verdachte
Het duurt lang voor Nederland bereid is om de twee moorden te onderzoeken. Maar in 1950 gebeurt het alsnog en worden diverse getuigen en betrokkenen gehoord. Er liggen al rapporten uit Suriname, waar ook de beide lichamen zijn opgegraven en onderzocht. Het leidt tot duidelijkheid maar niet tot straffen. Hoofdverdachte kolonel Jan Kroese Meyer is sowieso gevlogen. Hij heeft zich tot Amerikaan laten naturaliseren.
Advocaat-generaal Zaayer schrijft: “De begane misdrijven zijn geweest politieke delicten, met dien verstande dat terwijl er duizenden politieke delicten van landverraders tegen goede Nederlanders waren, dit een politiek delict was van goede Nederlanders tegen landverraders.”

*******

…….en achter de schermen

Vergeten bladzijde
*In 2006 verschenen bij uitgeverij Balans.

Het was die ene zin op een verstorven website, die leidde tot mijn in 2006 verschenen boek De Strafkolonie, waaruit voor bovenstaande is geput. “Al eens eerder zijn in Fort Zeelandia Nederlanders vermoord”, zo luidde de zin.
Ik kwam hem tegen tijdens een zoektocht naar nieuwe informatie over de Decembermoorden in Suriname. Bij dat rijk gedocumenteerde drama werden op 8 december 1982 vijftien prominente tegenstanders van het militaire bewind doodgeschoten. Een van hen had de Nederlandse nationaliteit: journalist Frank Wijngaarde.

Vergeten bladzijde
Door de schaarse informatie die ik ophaalde in de weken nadat ik die ene zin had gelezen, nam mijn nieuwsgierigheid alleen maar toe. Bij een bezoek aan het Nationaal Archief in Den Haag werd ik aangemoedigd: “Je moet over die vergeten, zwarte bladzijde een boek schrijven”. Het was een laatste kans om oral history in het verhaal te verwerken. Als er nog betrokkenen in leven waren, hadden ze niet veel jaren meer te gaan.
En dus bezocht ik niet alleen de archieven in Nederland en Suriname, maar ging ik ook op zoek naar betrokkenen. En ik vond ze. Oud-gevangenen en nabestaanden, Surinaamse bewakers, Nederlandse mariniers en tal van andere betrokkenen. Ze openden hun particuliere archieflades voor mij. Of, zoals een van de nabestaanden het noemde: haar trommeltje van verdriet.

Ti-Ta Tovenaar en zijn broer
Wie mijn boek leest, komt namen en bronnen als vanzelf tegen. Laat ik hier Lo Hartog van Banda noemen, de eerste oud-gevangene die ik ontmoette, bij hem thuis in Kijkduin.
Hartog van Banda zou na de oorlog in dienst treden bij de studio van Marten Toonder en kreeg een grote naam in de stripwereld. Hij leverde, eenmaal op eigen benen, teksten voor drie Lucky Luke-albums en bedacht bij jonge kijkers razend populaire tv-series als Ti-Ta Tovenaar en De Bereboot. Hartog van Banda was tientallen jaren na zijn vrijlating nog eens terug geweest naar de Surinaamse jungle.

* Rene Hartog van Banda.

Zijn broer René behoorde ook tot de 146. Hij woonde in Wenen, waar hij jarenlang als tolk-vertaler bij Philips werkte. Ik zocht hem op in de Oostenrijkse hoofdstad. We bleven corresponderen.
In een verzorgingsflat in Deventer trof ik Bram, die in het boek zijn woonplaats als achternaam kreeg. Hij wilde alleen op basis van anonimiteit praten. Bram bleek broos, soms ook boos.
En tenslotte was er de jongste van het stel, hierboven ook al genoemd, Rolf Breier. Hij woonde in Kiel. Breier keerde na vele jaren met een filmploeg van Tros-Aktua terug naar de jungle. Hij ging onder meer langs bij Mathilde Biswane, een buurmeisje van Jodensavanne, waar de jonge gevangene een enkele keer op bezoek had gemogen.

Tekenaar in de jungle
Tijdens het schrijven van mijn boek overleden Lo Hartog van Banda en Bram van Deventer, in de jaren daarna René Schmidt en, als laatste, in 2015 de jongste gevangene. Rolf Breier werd 92. Ik schreef een verhaal over hem waar de redactie van NRC Handelsblad “De tekenaar van het strafkamp in de jungle” boven zette. Breier had elk papiertje dat hij maar krijgen kon benut om schetsen te maken van zijn jaren in gevangenschap. Een aantal van die tekeningen staat ook in mijn boek.

* Rolf Breier

Enkele jaren na het verschijnen van De Strafkolonie reisde ik met twee Nederlandse documentairemakers naar Arizona voor hun film “Koninkrijk in Wereldoorlog”. Daar, aan de rand van de woestijn, in zijn Sorry Gulch Saloon, ontmoetten we de zoon van wijlen kolonel, later generaal-majoor Jan Kroese Meyer, onderscheiden met de militaire Willemsorde voor zijn verdiensten tijdens de zogenoemde politionele acties in Indië.
De zoon, John, geboren Amerikaan, toonde ons een foto van zijn vader met koningin Wilhelmina. Veel had senior hem niet verteld over zijn avontuurlijke loopbaan. Over het Surinaamse deel al helemaal niet.

 

 

 

 

 

 

 

Meer lezen? Klik op de volgende links:

Ten Anker

Mathilde Biswane

Sorry Gulch Saloon